5 November 1904.
271
De lieer BLOEMARTS bestrijdt eveneens de zienswijze van
den heer Van Mierlo, die blijkbaar reageert op een vroeger
genomen raadsbesluit, daar het beginsel reeds is uitge
maakt. Het is niet de bedoeling om de burgerij noodeloos
te bemoeielijken. Spreker juicht dat beginsel toe, doch het
thans voorgestelde is een maatregel, die noodzakelijk ge
bleken is. Men wenscht enkel de bestaande verbodsbepa
ling te verduidelijken, omdat verschil van gevoelen ont
staan was over de vraag, wat onder het woord beplantin
gen moet worden verstaan. De kantonrechter oordeelde, dat
daaronder niet begrepen kunnen worden de glooiingen
langs de singelgrachten. De raad was echter steeds van
meening, dat daaronder verstaan moest worden, al dat
gene, waarop iets geplant was. De omschrijving van de
woordein bermen en glooingen is dus enkel aan de verbods
bepaling toegevoegd, ten einde de bedoeling z,oo nauwkeu
rig mogelijk te deflniëeren en om te voorkomen, dat daar
aan een andere uitleg gegeven wordt.
Is men van meening, dat op sommige punten van de
bermen der wegen geen gras behoeft gezaaid te worden,
dan kan dat gedeelte grasgewas worden weggenomen en
met kiezelzand worden bestrooid. Rationneel is het echter
om datgene, wat men eenmaal beplant heeft, ook in be
scherming te nemen. Het gaat niet aan, om dit noodeloos
te laten vernielen.
De heer INGENHOUSZ betwijfelt, of de heer Van Mierlo
wel de juiste reden heeft medegedeeld, waarom hij tegen
dit voorstel gekant is. Spreker meent echter, dat de aan
gevoerde redenen, om zich vrijelijk op den openbaren weg
te kunnen bewegen, niet opgaan. Dan zou de heer Van
Mierlo evengoed moeten zijn tegen beperking van het ver
keer op trottoirs en moeten dulden, dat men zich daarop
met rijwielen, wagens enz. beweegt.
De heer VAN MIERLO dankt den heer Bloemarts voor
de uitvoerige toelichting, doch meent te moeten doen op
merken, dat enkel eene beslissing gevallen is ten aanzien
van de glooiingen en niet van de bermen. En dat is voor