12 November 1901.
291
plaats te maken, zoodat zij het aanbrengen eener walbe-
schoeiing moeten ontraden, terwijl eene voetbeschoeiing tot
0,50 A.P. voldoende is, om de glooiing in goeden staat
te houden.
De heer STAAL zegt, dat hij niet zonder eenige verbazing
heeft kennis genomen van het antwoord van burgemeester
en wethouders, wat betreft het maken eener walbeschoeiing
tusschen de Trambrug en de Spoorbrug. Verschillende sche
pen maken daar ter plaats-e gebruik van lossen en laden,
omdat eene andere gelegenheid in die nabijheid niet be
staat. Langs de Nieuwe Prinsenkade is de glooiing afge
maakt met prikkeldraad. Spreker kan het antwoord van
burgemeester en wethouders dan ook niet anders noemen
dan de nijverheid het hart indrukken. Eene voetbeschoei
ing zou voldoende zijn, wanneer er niet gelost werd.
De voorzitter antwoordt hierop, dat het in de bedoe
ling ligt om daar ter plaatse het lossen te verbieden.
De heer LIJDSMAN acht het zeer wenschelijk daar eene
losplaats te maken. Bij het aanbrengen eener walbeschoei
ing wordt dan de oppervlakte grooter, hetgeen ook voor de
tram gewenscht is.
De heer INGENHOUSZ vraagt, op grond van welke klach
ten het lossen daar ter plaatse verboden is.
De voorzitter antwoordt hierop, dat die klachten zijn
ingekomen van de bewoners in de onmiddellijke nabijheid,
omdat er kolen, kalk enz. gelost en geladen werden.
De heer INGENHOUSZ meent, dat het belang van enkele
bewoners moet wijken voor het algemeen belang. Er zijn
daar slechts drie huizen, zoodat de klachten dan toch al
leen van drie personen kunnen uitgaan.
De heer JACOBY wijst er nog op, dat de personen, die
klagen, inwoners zijn van de gemeente Prinsenhagc. De
belangen van de Bredasche nijverheid mogen daaraan niet
opgeofferd worden.
De voorzitter meent het maken eener walbeschoeiing