12 November 1904.
299
13 verschillende gemeenten. Er is dus een provinciaal be
lang in het spel, zoodat het wenschelijk ware bij de provin
cie om subsidie aan te kloppen. Liever had spreker dan ook
gezien, dat burgemeester en wethouders in dien geest een
voorstel aan den raad hadden gedaan.
De heer SCHELTUS zegt wel te mogen spreken uit
naam van de andere leden van het dagelijksch bestuur, dat
dit college niet het minste berouw gevoelt over het
neerschrijven van de gewraakte zinsnede. Aangezien deze
kwestie wellicht binnen zeer korten tijd aanleiding zal ge
ven tot een principiëel debat, wil spreker daarop thans niet
verder ingaan, doch zal zich enkel bepalen tot het noemen
van enkele cijfers, die betrekking hebben op de hoogere
burgerschool.
Volgens de begrooting voor 1905 zijn de uitgaven ge
raamd op 36 600,Daarbij komt 6% van 100 000,voor
rente en aflossing van kapitaal, maakt ƒ6000,zoodat de
jaariijkscbe uitgaaf bedraagt ƒ42 600,Het schoolgeld is
geraamd op ƒ12 000,de subsidie op ƒ10 000,blijft een
tekort van ƒ20 600,De 200 leerlingen kosten per hoofd
213.daarvan gaat per leerling af voor subsidie en school
geld 110,zoodat de gemeente voor iederen leerling moet
bijpassen ƒ103,Voor de 90 buitenleerlingen bedraagt
dit 9270,De Bredasche ingezetenen hebben dus jaar
lijks ruim ƒ9 000,bij te passen ten behoeve van de bui
tenleerlingen.
In 1894 telde de hoogere burgerschool 99 leerlingen, de
subsidie bedroeg toen 7250,de gewone uitgaven be
droegen 20 285,
In 1905 met 200 leerlingen bedraagt de subsidie 10 000,
Per leerling bedroeg de subsidie in 1894 ƒ73,en in 1905
slechts ƒ50,Hieruit blijkt dus, dat hoe grooter het aan
tal leerlingen wordt, hoe minder subsidie men krijgt.
Wat nu de indirecte voordeelen aangaat, deze zullen,
meent spreker, niet wegvloeien bij eene redelijke verhooging
van schoolgeld. De school zal dan toch altijd nog geld aan
de gemeente blijven kosten.
De heer SASSEN repliceerende, zegt, dat liij niets liever
zou zien dan overname der school door het rijk of anders