318 3 December 1904. ter en wethouders iemand kunnen aanwijzen, om de aan geduide ambtenaren bij dat binnentreden behulpzaam te zijn. Ais zoodanig zouden dan de onderbrandmeesters kun nen aangewezen worden. De heer IXGENHOUSZ is het eens met den heer Jacoby, dat het niet gewenscht is een leger van ambtenaren aan te wijzen, die de bevoegdheid zullen hebben, om de wo ningen der ingezetenen binnen te treden. Spreker noemt het een verschrikkelijk iets, wanneer de burgerij steeds aan het gevaar bloot staat, dat burgemeester en wethou ders een heir van. ambtenaren op haar kunnen afsturen. En volgens den heer Bloemarts kunnen burgemeester en wethouders dat leger nog uitbreiden. Dat acht spreker niet gewenscht. De heer BLOEMARTS wijst erop, dat ook in de bestaan de verordening dergelijke bepaling voorkomt en dat deze tot dusver niet tot eeiniige onaangenaamheden heeft aanleiding gegeven. Integendeel is er wel eens op gewezen, dat wat meer inspectiën zouden moeten plaats hebben. De voorzitter zegt, dat de inspecteur Aan politie jaarlijks mede gaat voor de brandschouw. Ook de opzich ters der gemeentewerken moeten behoorlijk kunnen con- tröleeren. De heer INGENHOUSZ zegt, dat hij door de opmerkin gen van den heer Bloemarts nog versterkt is in zijn idéé, dat de bepaling niet deugt. Wanneer er geklaagd is, dat er nog te weinig inspectiën plaats hebben, dan dient men over te gaan tot de invoering van een ander systeem, b.v. de aanstelling van een vasten controleur. Spreker zou dit wel in overweging willen geven. De heer JACOBY stelt thans voor de bevoegdheid tot het binnentreden der woningen toe te kennen uitsluitend aan de volgende ambtenaren den gemeente-architect, de op zichters bij de gemeentewerken, detn directeur en onder directeur der gasfabriek en waterleiding, den opperbrand- meester en diens plaatsvervanger, de brandmeesters en de onderbrandmeesters.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1904 | | pagina 318