3 December 1904.
319
De lieer LIJDSMAN wijst erop, dat bij de oprichting van
inrichtingen krachtens de hinderwet toch ook de commis
saris van politie moet worden, toegelaten. Het gaat dus
niet aatn, om than-s de politie buiten te sluiten.
De heer JACOBY begrijpt niet, wat de politie met de
bouwverordening te maken heeft.
De heer INGENHOUSZ wenschte beperking van het aan
tal ambtenaren, doch volgens het voorstel van den heer
Jacoby wordt dit aantal thans weer uitgebreid.
De heer JACOBY wijzigt thans zijn amendement in dien
geest, dat de bevoegdheid tot het binnentreden der wonin
gen alleen zal worden toegekend aan den architect, de op
zichters der gemeentewerken en den directeur der gasfa
briek en waterleiding.
Dit amendement, in stemming gebracht, wordt verwor
pen met 17 tegen 4 stemmen.
Tegen stemden de he eren BLOEMARTS, STAAL, VAN
KEPPEL, SASSEN, LIJDSMAN, VAN MIERLO, ROM-
BOUTS, VAN HAL, SCHELTUS, VAN DONGEN, REIGERS
MAN, TEYCHINÉ, HEIJLAERTS, VAN DAM, SMITS.
VERSCHRAAGE en de voorzitter.
Vóór waren de heeren VISSERS, SLECHTRIEM, INGEN
HOUSZ en JACOBY.
De heer VERSCHRAAGE vraagt, welk onderscheid er
bestaat tusschen torens en torentjes, waarvan in art, 19
sprake is.
De heer ROMROUTS zegt, dat dit onderscheid niet zoo
onduidelijk is. Onder torens worden verstaan zoodanige
gebouwen, die, hetzij afzonderlijk worden opgetrokken of
wel deel uitmaken van kerkgebouwen en dergelijke, ter
wijl onder torentjes worden verstaan kleine versieringen,
zooals erkers en balkons, die aan woningen worden aan
gebracht.
De voorzitter bevestigt dit, doch meent, dat dan ook
de balkons nog in het artikel moeten opgenomen worden.