19 Maart 1904.
8è
Breda zou er wel bij gevaren zijn. Doch ook die mannen
stonden voor eene onzekere toekomst. Het bewijs was toen
evenmin te, toveren ais thans. Wanneer men iets doet, staat
men altijd voor de vraag, wat de toekomst, geven zal. Spra-
ker hecht daarom in dit geval niet de minste waarde aan
cijfers.
De heeir HEÏJLAERTS is het volkomen eens met het
bietoog van den heer Bloemarts. Enkel meent spreker protest
te moeten .aanteekenen tegen de uitdrukking beitneffendiei de
overnam® der veistinggronden. Spreker was destijds reeds
lid van den raad, doch deze heeft niet op zijn geweten, dat
de vestinggronden aan het Rijk verbleven zijn. Zelf was
spreker een der vurigste voorstanders van de overname der
vestinggronden en die wensch daartoe wierd unaniem ge
deald. Alle pogingen, zoowel bij den minister van finan
ciën als elders aangewend, zijn echter vruchteloos geble
ven. Wat andere gemeenten konden verkrijgen, bleek voor
Breda onbereikbaar.
De hear SASSEN beweert, dat hij van liet begin af tegen
stander deir annexatie is geweest. Wanneer er te veel
waarde gehecht is aan cijfers, ligt de schuld daarvan bij
burgemeester en wethouders, die de cijfers verstrekt hebben.
Het igehaiele wetsontwerp wordt alsnu in isiiemming ge
bracht ejp aangenomen met 16 tegen 4 stemmen.
Vóór stemden de heerem BLOEMARTS, SLECHTRIEM,
STAAL, VAN KEPPEL, LIJDSMAN, VAN MIERLO, VAN
KAL, SCHELTUS, VAN DONGEN, REIGERSMAN, TEY-
CHINHEÏJLAERTS, SMITS, JACOBY, INGENHOUSZ
en da vo or zift® r.
Tegen waren de heeren SASSEN, ROMBOUTS, VER-
SCHRAAGE en VAN DAM.
De heer VISSERS was bij deze stemming, eveneens af
wezig.
De voorzitter sluit hierop de vergadering.
De secretaris,
De voorzitter,