10
21 Januari 1805.
dat de rooiing zou strekken tot verbetering van het Valkenberg.
De voorzitter dankt den heer Scheltus voor de gedane
mededeeling en bevestigt hetgeen door dien spreker te zijnen
opzichte in het midden is gebracht.
De heer HEIJLAERTS beaamt volkomen, hetgeen door den
heer Scheltus over den toestand der boomen is gezegd. Ver
schillende boomen staan zoo dicht bij elkaar, dat ze onmoge
lijk behoorlijk groeien kunnen. Vele zijn ziek, hetgeen van
buiten duidelijk waarneembaar is. Bovendien is bij het plan
gehandeld met eetie zekere aesthetiek, waardoor men een prach
tig panorama krijgen zal. Dit zal aanstaanden zomer blijken.
Het Valkenberg behoudt verder zijn tegenwoordig karakter en
de noodige schaduw zal er niet ontbreken. Spreker is het dan
ook geheel eens met de zienswijze van den heer Waals en
van het dagelijksch bestuur.
De heer INGENHOUSZ zegt, dat hij met zeer veel belang
stelling het betoog van den heer Scheltus heeft gevolgd
en wil daarom gaarne aannemen, dat de voorgestelde rooiing
noodzakelijk is. Toch wil spreker de noodige voorzichtigheid
betrachten en wenscht daarom de vraag te stellen, of de op
zichter der beplantingen in hoofdzaak zijn rapport grondt op
ziekte der boomen, de aesthetica ofwel overtolligheid. Spreker
vreest, dat men het volgend jaar weer eenzelfde lijst zal
krijgen van boomen, die dan opgeruimd moeten worden.
De voorzitter zegt, dat onder de te rooien boomen er
zich vele kleine en dunne bevinden. Verder is hem niet bekend,
dat een volgend jaar nog meerdere boomen zullen moeten ge
rooid worden.
De heer INGENHOUSZ zou het jammer vinden, wanneer
thans de overtollige boomen worden gerooid en men een volgend
jaar weer eene opgave zou krijgen van overtollige boomen.
De heer JACOBY wijst erop, dat de heer Waals hem de
verzekering heeft gegeven, dat er de eerste 15 jaar geen boomen
meer zullen behoeven te worden gerooid, en dat, wanneer
thans de overtollige worden weggenomen, de andere boomen
beter zullen groeien.
De heer REIGERSMAN zegt, dat hij aanvankelijk terneerge-