8 Juli 1905.
145
De heer ROMBOUTS wijst erop, dat de behandeling dier
stukken is vertraagd geworden door de plaats gehad hebbende
festiviteiten. Het is eene zaak van zeer groot belang, die van
de gemeente weer een groot offer vraagt.
De heer VAN DAM vindt het een gevaarlijk precedent, wan
neer bij de behandeling van dergelijke gewichtige aangelegen
heden van den gewonen weg wordt afgeweken. Als door de
vertraging ongerief ontstaat, dan is dit de schuld van de te late
inzending der stukken. Spreker wenscht dan ook eerst het ad
vies van burgemeester en wethouders over deze zaak te kennen.
De heer BLOEMARTS wijst erop, dat het vorig jaar de split
sing van de vijfde klasse reeds in uitzicht is gesteld. Thans
is het oogenblik daartoe gekomen. Wordt de beslissing daar
omtrent uitgesteld tot eene volgende vergadering, dan zal in
middels de vacantie ingevallen zijn, hetgeen eene verdere re
geling zal bemoeielijken. Spreker zou derhalve in overweging
willen geven om thans alleen de klasse-splitsing in behande
ling te nemen. Dit is toch geen onderwerp, dat zoo maar uit
de lucht komt vallen. Er kan dus geen sprake zijn van een ver
keerd antecedent. Bovendien is er haast bij. Na de vacantie
moet vaststaan, of er al dan niet eene gesplitste klasse zal zijn.
De heer ROMBOUTS kan zich met de zienswijze van den
heer Bloemarts niet vereenigen. De stukken zijn niet aan den
raad gericht, doch door een misverstand thans hier ter tafel
gebracht. De zaak is ook niet zoo heel eenvoudig. Men weet
nog niet met hoeveel leerlingen de vijfde klasse zal aanvangen,
wijl de uitslag van de overgangsexamens nog niet bekend is.
Bovendien is in de wet geen getal genoemd, uit hoeveel leer
lingen eene klasse hoogstens mag bestaan.
De heer VERSCHRAAGE antwoordt hierop, dat het aantal
leerlingen der vijfde klasse dit jaar minstens 30 zal bedragen.
Uit een paedagogisch oogpunt beschouwd, is dit getal veel
te groot voor eene enkele klasse. Spreker doet derhalve het
voorstel om thans te behandelen de splitsing der vijfde klasse
en de benoeming van leeraren daarmede in verband staande.
De heer VAN DAM meent, dat hiertegen ook eenig formeel
bezwaar bestaat, omdat het punt niet op de agenda voorkomt.