5 September 1905.
185
P. M. van Dam, welke laatste, op eene desbetreffende
vraag des voorzitters, verklaart die benoeming aan
te nemen.
6. Benoeming van raadsleden in verschillende commissiën,
ten gevolge van de periodieke aftreding der tegenwoordige
leden als raadslid.
Verschillende leden vragen, öf de aftredenden niet bij accla
matie kunnen worden herbenoemd.
De voorzitter zegt, dat daartegen geen overwegend
bezwaar bestaat, wanneer de raad zijn verlangen daartoe te
kennen geeft en niemand der leden stemming wenscht.
Geen der leden hiertegen eenige bedenking te ken
nen gevende, noch stemming verlangende, wordt be
sloten opnieuw te benoemen
a. de heer J. A. W. van Hal, als lid der commissie voor
de gemeente-reiniging, als lid der commissie voor het
scheepvaartkanaal en als lid der commissie voor de ambachts
school
b. de heer mr. W. IngenHousz, als lid der commissie voor
de strafverordeningen
c. de heerj. J. L. Teychiné, als lid der commissie van bijstand
in het beheer der gasfabriek en waterleiding, als lid der
commissie van bijstand in het beheer der'openbare werken,
als lid der commissie van bestuur van het gemeentelijk
pensioenfonds en als lid der commissie voor het scheep
vaartkanaal
d. de heer E. H. A. Guljé, als lid der commissie van be
stuur van het gemeentelijk pensioenfonds.
7. Beschikking van de gedeputeerde staten van Noord-
Brabant, d.d. 24 Augustus 1905, G, no. 39, waarbij op een
adres van de weduwe S. j. E. Barthélemy, houdende
bezwaar -tegen de afwijzende beschikking van den gemeente
raad op haar verzoek om afschrijving van haren aanslag
in den hoofdelijken omslag dezer gemeente over het dienst
jaar 1904 voor de maanden Maart en April, wordt besloten
aan reclamante te kennen te geven, dat de door haar in
haar bezwaarschrift verlangde beslissing, niet kan worden
genomen.