30 September 1905.
219
De heer SASSEN is het niet eens met den heer IngenHousz.
Verdeeling der uitgaven over meerdere jaren gaat altijd op kos
ten der gemeente, omdat de aannemer dan rekening houdt met
het renteverlies; het zou ook beneden de waardigheid zijn van
Breda. Spreker wil eerst de begrooting afwachten en zien, of
men dien post verantwoorden kan. Hij vreest, dat dit niet het
geval zal zijn.
De heer REIGERSMAN kan zich niet met de splitsing van
het werk vereenfgèhv Het belang der gemeente brengt mede
om beide werken gelijktijdig te doen uitvoeren. Dat komt voor-
deeliger uit. Wat betreft het palliatief om de kosten over drie
jaar te verdeelen, daarvoor is Breda eene te groote gemeente. De
kosten worden daarnaar berekend, zoodat de meerdere uitga
ven dan ten slotte toch voor rekening der gemeente komen.
Spreker handhaaft derhalve zijn voorstel.
De heer VAN HAL doet zich kennen als voorstander van de
gewenschte verbeteringen en zou gaarne zien, dat dit werk
nog tijdens zijn leven tot uitvoering kwam. Wat het uurwerk
betreft, meent spreker dat dit nog al eens in de war is en
daarom herstel dringend noodig is. Breda moet een goed loo
pend uurwerk hebben. Het aanbrengen van minuutwijzers acht
spreker niet van zooveel belang. Trekt men eene zone om
den toren, dan zal blijken, dat men op verschillende punten
der stad de wijzerplaat niet kan zien. Daarbij komt nog, dat
de meeste menschen tegenwoordig een uurwerk bij zich dragen.
Spreker treedt verder in eenige historische beschouwingen
over het carillon, erop wijzende, dat dit speeluurwerk in 1723,
onder het bestuur van burgemeester Snellen, in den toren is
aangebracht. Breda heeft daarmede groote eer ingelegd. Ver
schillende personen van rang en stand en godsdienst, wier
namen op de klokken zijn vereeuwigd, hebben hunne bijdragen
daarvoor geschonken.
Wanneer men nu nagaat, dat verschillende gemeenten, o. a.
Utrecht, Amsterdahi, Alkmaar en meer andere plaatsen, al het
mogelijke doen om hun carillon in orde te brengen, dan mag
Breda ook niet achterblijven. Spreker acht het niet noodig, om
de uitgaaf over drie jaar te verdeelen, doch wenschte wel eene
waarborgsom te behouden voor een driejarig onderhoud.
De heer INGENHOUSZ, repliceerende op hetgeen door den