28
21 Januari 1905.
en F. B. Engbersen, verzoekende respectievelijk verhooging
van den pensioensgrondslag en nadere regeling van den grond
slag voor pensioen, luidende gemeld prae-advies als volgt
Wij ontvingen in opdracht van heeren burgemeester en wet
houders om uwen raad van bericht en advies te dienen op
de volgende ingekomen verzoekschriften
lo. van den heer F. F. X. Cerutti, gemeente-ontvanger, om
zijn grondslag voor pensioen te willen herzien en te brengen
op f 3100,
2o. Van den heer F. B. Engbersen, deurwaarder der plaat
selijke belastingen, eveneens om zijn grondslag voor pensioen
te herzien en tevens om de inkomsten, die hij als schatter van
het vergunningsrecht voor den verkoop van sterken drank in 't
klein geniet, bij zijn grondslag te voegen.
Ter voldoening aan die opdracht hebben wij de eer te be
richten
Zooals eerstgenoemde adressant in zijn verzoekschrift aan
voert, is bij besluit van gedeputeerde staten van 8 November
1900, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 30 Januari 1901, no.
23, met ingang van 1 Januari 1902, zijne wedde nader geregeld
en vastgesteld opeen maximum van 14127, 's jaars.
Volgens de 2e alinea van art. 26 der pensioenverordening wordt
bij elke verandering van belooning de grondslag voor het pen
sioen opnieuw geregeld of bevestigd, en daarin de laatste jaren het
vastgesteld maximum van f 4127, verre is overschreden,
achten wij het alleszins billijk om het verzoek van adressant in
te willigen.
Wij hebben derhalve de eer U voor te stellen
den grondslag voor pensioen van den gemeente-ontvanger,
den heer F. F. X. Cerutti met instandhouding van het bij
raadsbesluit van 21 Mei 1892 afgetrokken bedrag van
f 1000,— wegens verplichte uitgaven voor klerkenloon, enz.
te brengen op de ronde som van f3100,—
te bepalen, dat die verhooging wordt beschouwd als te zijn
ingegaan op den dag van ingang van genoemd besluit van
gedeputeerde staten, zijnde 1 Januari 1902 en dat
door adressant van af dien tijd, de volgens de pensioenver
ordening verplichte bijdragen worden bijgestort.
Het verzoek van den heer F. B. Engbersen achten wij even
eens voor inwilliging vatbaar, wijl zijne belooning, voortsprui
tende uit vervolgingskosten, in de laatste jaren aanmerkelijk