11 Februari 1905. 39 welk rapport in extenso is opgenomen in de raadsnotulen van 21 Januari 1905. De voorzitter stelt deze zaak aan de orde. De heer REIGERSMAN wijst erop, dat in de missive van burgemeester en wethouders aan de commissie voor de straf verordeningen ook de vraag is gesteld, om hare meening te willen doen kennen omtrent de al- of niet-bevoegdheid der ge meente, om aan de eigenaars of beheerders van openbare ge bouwen de verplichting op te leggen tot het bedienen der brandbluschmiddelen. In het rapport is daarop geen antwoord gegeven. Spreker wenschtc daarom wel te weten, wat de reden is, dat die vraag buiten bespreking is gelaten. De heer BLOEMARTS herinnert zich niet, dat dit punt in de vergadering der commissie aanleiding heeft gegeven tot besprekingen. Enkel de brief van den commissaris van politie is behandeld geworden. De heer REIGERSMAN meent, dat de brief toch gericht was aan de commissie voor de strafverordeningen. Dc voorzitter zegt, dat die zaak een nader punt van overweging zal moeten uitmaken. Er bestaat verschil van ge voelen over de vraag, wie de brandbluschmiddelen moet be dienen. In Den Haag heeft zich daaromtrent eene heele quaestie voorgedaan. De heer BLOEMARTS betoogt, dat enkel aangedrongen is op eene spoedige beantwoording van den brief van den com missaris van politie, omdat daarmede haast was. Dit zal dan ook de reden geweest zijn, waarom het andere punt niet ter sprake is gebracht, wijl dit wellicht minder urgent is. De heer REIGERSMAN vraagt, of het antwoord op die vraag alsnog kan worden tegemoet gezien. De voorzitter antwoordt hierop bevestigend. Zonder verdere bedenking wordt alsnu besloten om, overeenkomstig het voorstel van de commissie voor de strafverordeningen, aan art. 139 van de alge- meene politie-verordening voor deze gemeente toe te voegen de volgende zinsnede:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1905 | | pagina 39