76
1 April 1905.
tot de verplaatsing te besluiten, zoodat spreker zich gaarne
met het voorstel van den heer Sassen kan vereenigen.
De heer TEYCHINÉ kan geheel medegaan met den heer
Sassen, want ook hem komt de aanwezige plaats zeer onge
lukkig gekozen voor. Nu zal het monument worden een
sta-in-den-weg en daarom had hij liever gezien, dat het op
het gazon geplaatst werd.
Spreker vraagt echter, hoe het mogelijk zal zijn, thans tot
die verplaatsing te besluiten, nu de commissie eenparig heeft
goedgevonden, dat het monument in het wandelpad zou worden
geplaatst. Dat zou een slag zijn in het aangezicht der com
missie "zelve, zoodat het vermoeden voor de hand ligt, dat de
commissie unaniem haar ontslag zal nemen.
De SCHELTUS zegt, dat, als hij zich ooit verwonderd heeft,
het dezen morgen is geweest over de houding van den anders
zoo karaktervollen heer Van Keppel. Spreker herinnert eraan,
dat de plaats, waar het monument zou verrijzen, herhaaldelijk
een punt van overweging heeft uitgemaakt en dat men einde
lijk tot de conclusie is gekomen, dat de plaats, waar thans
het fundament gelegd is, als de eenige geschikte moest worden
aangemerkt. Tot die conclusie kwam ook de heer Van Keppel
als lid der betrokken commissie.
Doch nu komt er dezen morgen in de stad een man, die
niets in te brengen heeft, een vreemdeling, en de heer
Van Keppel, die zelf zoo dapper heeft medegevochten, om de
tegenwoordige plaats uit te kiezen, laat zich op eens beheer-
schen door het oordeel van dien enkelen persoon. Dat ver
wondert spreker ten zeerste.
Als nu het monument midden op het gazon komt te staan,
dan zal het terrein daaromheen moeten worden verhoogd en
dan zal de werkelijk prachtige schulp, welke een sieraad is
voor het Valkenberg, geheel moeten verdwijnen. Spreker
begrijpt dan ook niet, hoe de heer Van Keppel zich kan
verlaten op het oordeel van den heer Cuijpers, die wel ver
stand heeft van beelden en kerken, doch niet van parkaanleg.
Wat het natuurschoon aangaat, stelt spreker dan ook het
oordeel van den heer Waals hooger dan dat van dr. Cuijpers.
De heer VAN KEPPEL voelt zich gedrongen het verwijt
van den heer Scheltus tegen te spreken, als zou er te zijnen
opzichte een ommekeer hebben plaats gehad in de keuze van