7 April 1906.
103
De voorzitter zegt, dat het hier twee afzonderlijke zaken
geldt. Er is een weg, loopende van Breda tot den Roskam,
waarin Breda voor 7/16 en Ginneken voor 9/16 bijdraagt, alsmede
een weg, loopende van den Roskam tot de Belgische grens,
waarin Breda voor 2/3 en Ginneken voor 1/3 bijdraagt.
Vroeger behoorde Teteringen bij Breda en was bijgevolg ook
de weg in den Zandberg eigendom van Breda. In 1795 heeft Te
teringen zich afgescheiden van Breda en is toen eene zelfstan
dige gemeente gev/orden, daarbij het onderhoud van den weg
in den Zandberg echter aan Breda overlatende.
De heer INGENHOUSZ wenscht eene andere verhouding
in de wijze van betaling der onderhoudskosten van dien weg.
Tot nu toe is die weg ten laste van Ginneken en Breda en nu
zou spreker ook de gemeente Teteringen daarin willen betrek
ken. Spreker kan zich niet voorstellen, waarom het idee van
den heer Smits niet gevolgd zou kunnen worden. Zoolang de
toestand van den weg blijft, zooals hij thans is, loopen de
huizen daar leeg. Teteringen heeft dus belang bij dien weg en
nu begrijpt spreker niet, waarom Breda daarbij niet een voor
deel zou kunnen bedingen. Door burgemeester en wethouders
wordt enkel gevraagd een recht, om in dien weg buizen te
leggen, doch spreker zou verder willen gaan.
Als Teteringen altijd een prettige nabuur was geweest, zou
het eenigszins op onze welwillendheid aanspraak kunnen ma
ken, doch nu dit niet het geval is, vindt spreker het idee van
den heer Smits volstrekt niet verwerpelijk.
De voorzitter meent, dat het toch niet aangaat, dat Te
teringen belast wordt met een gedeeltelijk onderhoud van een
weg, die buiten het grondgebied dier gemeente ligt.
De heer INQENHOUSZ zegt, dat dit evengoed kan gevonden
worden als thans Breda in eene andere gemeente een weg
moet onderhouden. Laat anders den toestand maar blijven,
zooals hij thans is, meent spreker.
De heer VAN DAM begrijpt niet goed, waar de vorige spre
ker heen wil. Er is in eene vorige vergadering besloten aan
gedeputeerde staten machtiging te vragen, om met Teteringen
te onderhandelen over de overdracht van den weg in den
Zandberg. Daardoor is dus implicite uitgemaakt, dat de weg