120
28 April 1906.
is, dat de woningen met de achterzijde naar de rivier zullen
worden geplaatst. In dat geval vreest spreker, dat de singel
vervuilen zal en vanaf den Marksingel een leelijk uitzicht op
die woningen zal verkregen worden.
De voorzitter, de zaak toelichtende, zegt, dat de wo
ningen met den voorgevel zullen gebouwd worden naar de
nieuw aan te leggen straat. De achterzijde zal voldoende be
schermd worden, zoodat de bewoners van den Marksinge! geen
hinder zullen ondervinden.
De heer VISSERS vraagt, of er geen bezwaren geopperd
kunnen worden van de zijde van het waterschapsbestuur.
De heer VAN DAM antwoordt hierop, dat het waterschap
„de Bovenmark" met deze zaak niets te maken heeft, omdat
het hier geldt een gedeelte van de rivier, gelegen onder de
gemeente Breda.
De voorzitter wijst nader op de voordeelige conditiën
dezer ruiling voor de gemeente Breda. Eerst dan, als de grond
zal volgebouwd zijn, komt de weg ten laste van Breda.
De heer VAN HAL vreest ook, dat de achterkant der wonin
gen een treurig gezicht zal geven veer de wandelaars aan den
Marksingel, wanneer die woningen niet door een gelint aan
het oog onttrokken zullen worden.
De voorzitter zegt, dat daar geen wandelaars komen.
De heer VAN HAL betoogt nader, dat men van achter de
ambachtsschool het gezicht heeft op de achterzijde der te
bouwen woningen. Dit zou te ondervangen zijn door in de
voorwaarden eene bepaling op te nemen, dat er langs den
waterkant eene schutting moet worden gemaakt van bepaalde
hoogte.
De voorzitter vindt daartegen gee bezwaar, ofschoon
hij veronderstelt, dat er afgesloten tuintjes an den achterkant
zullen komen.
De heer VAN DAM ziet in het maken eener schutting wel
eenig bezwaar. Spreker zou derhalve in overweging willen
geven, aan burgemeester en wethouders over te laten zooda
nige maatregelen te nemen, welke aan de geopperde beden
kingen zooveel mogelijk tegemoet komen.