28 April 1906.
126
beschikken over de portemonnaie van anderen. Ook dit motief
legt dus geen gewicht in de schaal.
Dan is er nog een adres van den R. K. Volksbond, waarin
erop gewezen wordt, dat de vele openbare feesten in deze
gemeente oorzaak zijn, dat de werklieden te veel verzuimen
en dat de zedelijkheid erdoor wordt geschaad. Spreker heeft
echter nog niet kunnen merken, dat de werklieden door al
die openbare feesten zooveel onzedelijker zijn geworden.
Spreker is ervan overtuigd, dat bij aanneming van het voor
stel, de kermis slechts in naam zal zijn afgeschaft, want de
menschen zullen met Pinksteren toch uitgaan.
Spreker wijst er nog op, dat iedere kermis voor de gemeente
gemiddeld ƒ3500,— opbrengt. Wanneer de gemeente die som
kon derven, dan zouden daarmede 1000 gezinnen gebaat zijn,
die thans naar een inkomen van ƒ500,— a ƒ600,— in den
hoofdelijken omslag zijn aangeslagen. Overigens moet niet
uit het oog verloren worden, dat het belang van den winkel
stand medebrengt, dat de Pinksterkermis blijft. Tal van
buitenmenschen komen bij die gelegenheid hunne inkoopen
te Breda doen.
Op grond derhalve, dat niet gebleken is, dat de werkman
door de afschaffing der kermis zal zijn gebaat en dat ook de
gemeentekas er nadeel door lijdt, zal spreker stemmen tegen
het aanhangige voorstel.
De voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders
hun standpunt voldoende hebben toegelicht, zoodat zij daar
niets bij te voegen hebben.
Niemand der leden over deze zaak nog het woord
verlangende, wordt het voorstel tot afschaffing der
voorjaarskermis in stemming gebracht en aange
nomen met 18 tegen 2 stemmen.
Vóór stemden de heeren Lijdsman, Van Mierlo, Van
Dongen, Van Hal, Reigersman, Teychiné, Verschraage,
IngenHousz, Van Dam, Rombouts, Scheltus, Smits,
Bloemarts, Slechtriem, Staal, Van Keppel, Sassen en
de voorzitter
Tegen waren de heeren Vissers en Jacoby.