19 Mei 1906.
139
„die kennisgeving zes maanden te voren heeft plaats gehad,
„terwijl de huurder in geen geval aanspraak mag maken op
„schadeloosstelling wegens winstderving of wat anders ook;
g. „dat de huurder verplicht is de huurpenningen te betalen
„ten kantore en tegen kwitantie van den gemeente-ontvanger
„te Breda, in twee termijnen, telkens voor de helft, en wel op
„1 November en 1 Mei van elk jaar;
h. „dat verhuurders bevoegd zijn, bij overtreding of niet na-
„komen der gestelde voorwaarden, deze huurovereenkomst teont-
„binden, behoudens verhaal op den huurder van hetgeen hij
„aan de gemeente mocht zijn schuldig gebleven;
i. „dat de kosten - an zegel, leges, registratie en alle andere
„kosten, welke even ueel op deze verhuring mochten vallen,
„ten laste zijn van den huurder."
De voorzitter vraagt, of de raad zich met de gestelde
voorwaarden kan vereenigen.
De heer REIGERSMAN vraagt, of de voorwaarden aan Vriens
zijn medegedeeld.
De voorzitter antwoordt hierop ontkennend.
De heer REIGERSMAN zou alsdan in overweging willen
geven, oin de voorwaarde betrekkelijk het maken eener schut
ting te laten vervallen en in plaats daarvan de afscheiding te
doen geschieden door beplanting. Zoo'n schutting zal leelijk
staan.
De voorzitter meent, dat, als er geen schutting komt,
men steeds het oog zal hebben op ringen en deksels van beer
putten. Dit zal ook leelijk staan.
De heer REIGERSMAN wijst erop, dat de voorwaarde, be
treffende het maken eener schutting, voor den huurder ook
eene zeer kostbare voorwaarde is en voor hem onaannemelijk.
Daarom wil spreker voorstellen de afsluiting te maken door
middel van eenig plantsoen.
De heer L1JDSMAN is eveneens tegen het plaatsen eener
schutting en ondersteunt derhalve het voorstel van den heer
Reigersman, om de afscheiding te maken door middel van
plantsoen, eene haag of iets dergelijks.