16 Juni 1906.
175
Er is op dit oogenblik nog maar ééne publieke vrouw, welke
zich aan keuring onderwerpt. Zoogenaamde straatmeiden, die
zich aan ontucht overgeven, zijn er echter bij de vleet.
Spreker meent, dat de besmetting niet uitgaat van de bor-
deelen, maar dat deze door de mannen erin wordt gebracht.
De heer Reigersman heeft de prostitutie een kwaad genoemd,
doch juist daarom mag de overheid dit kwaad niet reglemen
teeren. Zij moet trachten het tegen te gaan en uit te roeien.
Elke Nederlandsche vrouw kan zich als publieke vrouw hier
vestigen, zonder dat ze daarvan behoeft kennis te geven. Eene
vreemde vrouw, die geen ander middel van bestaan heeft, kan
over de grenzen worden gezet.
Verschillende geneesheeren hebben verklaard, dat de keuring
van nul en geener waarde is, doch enkel voor de vrouwen
dient, om reclame voor zich zelf te maken. Eene vrouw kan
bovendien toch ziek zijn, zonder dat dit waar te nemen is.
Als zij in het eerste stadium van besmetting verkeert, dan is
dat niet te constateeren.
Spreker acht het niet noodig over dit punt nog verder uit
te weiden. De argumenten, door de heeren Pierson en AriëNS
op de meeting aangevoerd, klonken voor spreker als eene klok.
Bovendien is het prae-advies van burgemeester en wethou
ders volkomen duidelijk. De raad bezit de macht niet om de
keuring te handhaven, zoodat de beste weg is, haar zoo spoe
dig mogelijk op te heffen.
De heer HEIJLAERTS acht het niet wenschelijk, dat over
dit onderwerp nog langer wordt gediscussieerd en stelt dus
voor tot stemming over te gaan.
De heer ROMBOUTS handhaaft zijn voorstel om de stukken
te renvoyeeren naar de commissie voor de strafverordeningen
Het voorstel van den heer JACOBY wordt alsnu in stemming
gebracht, doch verworpen met 10 tegen 5 stemmen en 3 ont
houdingen.
Tegen stemden de heeren Reigersman, Teychiné, Ver-
schraage, heijlaerts, bloemarts, vissers, slechtriem, van
Keppel, Sassen en de voorzitter.
Vóór waren de heeren Lijdsman, Scheltus, Smits, Jacoby
en Staal.