14 Juli 1906.
191
tot verbetering van dien weg te kunnen geraken, zou moeten
bestaan in de verwijdering der boomen.
De heer REIGERSMAN heeft ook bezwaar om het onder
houd van den weg aan Teteringen onvoorwaardelijk over te
geven. Spreker hecht eraan, dat Breda den ondergrond voor
zich disponibel houdt en zou onmogelijk zijn stem daaraan
kunnen geven, wanneer niet is overeengekomen, dat Breda het
recht heeft om ten allen tijde gas-en waterleidingsbuizen in dien
weg te leggen, te hebben en deze, zoo noodig, te vernieuwen.
Anders zou de gemeente gevaarlijk spel spelen. Spreker geeft
derhalve in overweging aan het gemeentebestuur van Teteringen
alsnog mede te deelen, dat van de heele zaak niets kan ko
men, wanneer deze voorwaarde zou moeten worden losgelaten.
De heer VAN KEPPEL meent dat Breda moet toonen, dat
het ernst is met de gestelde voorwaarden. Deze zijn overigens
zoo mild en zoo weinig van beteekenis, dat Teteringen die
best'had kunnen aanvaarden. Nu dit niet is geschied, komt
het spreker voor, dat alle verdere demarches nutteloos zijn.
Wat het onderhoud van de brug over „de Leij" betreft, komt
het spreker voor, dat dit gelijktijdig met den weg behoort te
worden overgegeven. Spreker ondersteunt derhalve het voor
stel van den heer IngenHousz.
De heer SASSEN acht het niet raadzaam de onderhandelingen
af te breken, doch de bestaande voorwaarden te handhaven
en hiervan aan het gemeentebestuur van Teteringen kennis te
geven. Spreker had vroeger vermoed, dat Teteringen door de
bestaande concessie van de Ginnekensche maatschappij voor
de levering van water en electrisch licht gebonden zou zijn en
dientengevolge de voorwaarde van Breda niet zou kunnen
accepteeren. Dit blijkt echter uit het schrijven van Teteringen
niet. lntusschen zou spreker het toejuichen, wanneer Breda
van het onderhoud van dien weg zou kunnen ontslagen wor
den. Wat het recht van voorpoting betreft, hetwelk Breda op
dien weg bezit, dit acht spreker van weinig beteekenis, omdat
de boomen er toch niet meer groeien.
De heer TEYCH1NÉ meent, dat men zich enkel moet afvra
gen, wat in deze het belang van Breda medebrengt. Daartoe
behoort zeker de derde voorwaarde, betreffende het leggen