214
14 Juli 1906.
zou spreker zich tegen het thans gegeven antwoord hebben
verzet. De brochure had echter niet naar burgemeester en
wethouders, maar naar de gascommissie gezonden moeten
worden om advies. Wanneer de commissie alsdan de cijfers
zou hebben weerlegd, dan zou een geheel andere geest ont
staan zijn bij een groot deel der bevolking, hetwelk nu zeer
ontstemd is over het beheer der gasfabriek. Spreker zou
derhalve in overweging willen geven de brochure terug te zen
den aan de gascommissie, ten einde daarop te antwoorden.
De heer VAN DAM betoogt, dat het niet de bedoeling is,
om den inhoud van de brochure onbeantwoord te laten, maar
dat het is eene kwestie van vorm. De raad zou zich hierdoor
bloot stellen aan het gevaar, om te moeten antwoorden op
allerlei brochures en geschriften, die het beheer van sommige
takken van dienst raken.
De brochure zelve kan de raad niet in behandeling nemen
en burgemeester en wethouders evenmin, doch ieder lid van
den raad is bevoegd, daaruit te nemen, wat hij verkiest en
naar aanleiding daarvan bepaalde vragen tot burgemeester en
wethouders te richten. In dat geval zullen burgemeester en
wethouders gaarne bereid zijn, het noodige licht te versprei
den, doch de vorm dient behouden te blijven.
Het voorstel van burgemeester en wethouders, om ten aan
zien van het onderwerpelijk adres over te gaan tot de orde
van den dag, wordt alsnu in stemming gebracht en aange
nomen met 12 tegen 6 Stemmen.
Vóór stemden de heeren Lijdsman, Van Dongen, Van Hal,
Van Dam, Rombouts, Heijlaerts, Smits, Jacoby, Slechtriem,
Staal, Sassen en de voorzitter.
Tegen waren de heeren Reigersman, Teychiné, Verschraage,
IngenHousz, Vissers en Van Keppel.
De heer VAN KEPPEL vraagt alsnu verlof, om tot burge
meester en wethouders de volgende vragen te richten
le. „Is het door burgemeester en wethouders opgemerkt, dat,
„ondanks de groote vermindering daarvan in 1901 volgens het
„laatste jaarverslag 1904, nog 8,9°/o van het gefabriceerde gas
„door condensatie en andere oorzaken verloren gaat en zijn
„burgemeester en wethouders bereid de oorzaken daarvan op
„te sporen en aan den raad mede te deelen?