11 Augustus 1906.
239
daar men op de teekening heeft vertrouwd. De raad is dus
wel op zijn „qui vive" geweest, wat betreft de belangen der
scheepvaart. In hoever dit ook van burgemeester en wethou
ders kan worden gezegd, zal uit de verdere discussiën moeten
blijken.
In de voorwaarden van de vergunning, aan Hirdes verstrekt,
is niets bepaald omtrent de hoogte der brug.
Toen later de teekening door het waterschap niet werd
goedgekeurd, was het nog tijd genoeg, dit te achterhalen en
ervoor te zorgen, dat eene nieuwe teekening aan den raad
werd overgelegd.
In het prae-advies heeft spreker nog iets aangetroffen, dat
lijkt op eene g.roote ketterij. Er wordt in gezegd, dat, toen
de doorvaartbreedte moest veranderd worden van 10 in 14 me
ter, de brug daarom lager moest worden gelegd. Juist het tegen
overgestelde is waar. Spreker zou dan ook gaarne willen weten,
of burgemeester en wethouders in deze zijn afgegaan op het
advies van een deskundige, ten einde daarmede rekening te
houden, als die deskundige weer eens adviezen geeft. Het is
toch zeer duidelijk, dat, met behoud van dezelfde kromming,
de brug hooger komt te liggen, naarmate de doorvaart breeder
wordt.
Spreker constateert verder, dat door het lager leggen van
de brug, de scheepvaart nu daar ter plaatse onmogelijk is ge
maakt. Een hoofdscheepvaart is dat riviervak niet, maar toch
in ieder geval eene vaart.
Schepen, welke aan den Wilhelminasingel lossen, zouden,
bij eventueele stremming, daarlangs toch altijd nog een uitweg
kunnen vinden. Het zou derhalve in het belang van Breda zijn
geweest, wanneer de brug zoo hoog was gebouwd als die van
de Nieuwe Ginnekenstraat en de inundatiesluis.
Burgemeester en wethouders wijzen er in hun prae-advies
nog op, dat het niet geldt een bevaarbare stroom. Maar het
waterschap kan er toch niet op tegen hebben, dat dit riviervak
bevaren wordt.
Dit blijkt ook uit de mededeeling, dat door het waterschap
is voorgeschreven de brug draaibaar te maken, als ook de
brug over de inundatiesluis draaibaar wordt gemaakt.
De vraag, of Hirdes kan worden genoodzaakt, de brug op
de gewenschte hoogte te brengen, wordt door burgemeester
en wethouders ontkennend beantwoord, omdat de gemeente