240 ll Augustus 1906. Breda op dat riviervak geen toezicht heeft. Doch van den anderen kant zeggen burgemeester en wethouders, dat de ver gunning kan worden ingetrokke n Hoe is dit te rijmen? vraagt spreker. Het waterschap heeft toch omtrent de hoogte der brug geene bepalingen gemaakt. De clou zit hierin, zooals in het prae-advies beweerd wordt, dat de exploitatie der gronden van den heer Hirdes onmoge lijk zou worden gemaakt. Spreker betwist dit, doch al ware het juist, dan zou een toestand, welke slecht is voor de Bre- dasche industrie, niet bestendigd mogen worden, ter wille van de exploitatie van gronden, grootendeels in eene andere ge meente gelegen. Spreker vindt de handelwijze vreemd. In plaats van de brug te leggen, waar zij behoort, is zij 25 meter zuidelijker gelegd op het grondgebied eener andere gemeente, blijkbaar met de bedoeling, dat Breda daarop geen vat zou hebben. Eindelijk wordt door burgemeester en wethouders voorge steld de brug te behouden en het water ter plaatse te laten uitdiepen. Maar dat baat niet, meent spreker, 't Is de brug, die hindert en niet de ondiepte van de rivier. Zoolang de brug blijft, helpt uitdiepen niets. Spreker vindt de brug alleen goed, om haar door middel van een paar dynamiet-patronen te laten springen en zoodoende te verkrijgen, dat ze op hooger peil worde gelegd. De heer VAN DAM betoogt, dat ieder Bredanaar verwon derd zal zijn, als hij hoort gewagen van scheepvaart daar ter plaatse. Zelfs de oudste Bredanaar zal zich niet herinneren, dat bedoeld riviervak ooit voor de scheepvaart is dienstbaar geweest. Wel is het bekend, dat er nu en dan een bootje of aakje vaart, doch van eene eigenlijke scheepvaart kan niet gesproken worden. Vóórdat de heer Vriens zich tot den raad gewend heeft, vóórdat Vriens voorsprekers in den raad heeft gevonden, vóór dat, naar het schijnt, voor dezen Vriens alles moet buigen, is er nooit eenige spraak geweest van scheepvaart. Er is tot op den huidigen dag nog geen enkel fabrikant of koopman ge weest, die er maar eenigszins naar gestreefd heeft, om dat riviervak bevaarbaar te doen maken. Dit is ook zeer logisch, omdat het hier niet geldt eene bevaarbare stroom, maar eene waterleiding,dienende tot afwatering van hooger gelegen gronden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1906 | | pagina 240