ll Augustus 1906.
243
niet bevaarbaar is, docli in de toekomst zou zij toch bevaar
baar gemaakt kunnen worden.
De heer TEYCHINÉ vraagt, of Hirdes, toen hij van het
raadsbesluit afweek, heeft kennis gegeven, dat hij de brug
elders zou leggen.
De voorzitter antwoordt hierop ontkennend.
De heer TEYCHINÉ vraagt verder, of door de betrokken
ambtenaren daarop geen toezicht is gehouden en door hen van
hunne bevindingen verslag is gedaan. Spreker meent, dat dit
van invloed had kunnen zijn op de overeenkomst tot ruiling
van grond, met Hirdes aangegaan.
De voorzitter zegt, dat ook hiervan aan burgemeester
en wethouders niets is medegedeeld.
De heer SASSEN meent, dat er eene kolossale verwarring
bestaat. De plannen, die zijn ingediend, hadden betrekking op
eene ontworpen brug tegenover de Godevaert Montensstraat.
Later is de brug buiten de gemeente gelegd en, zooals door
den heer Van Dam terecht is opgemerkt, gaat de kwestie van
de scheepvaart Breda niets aan. Dat is eene zaak van het
waterschap.
Wat de teekening betreft, meent spreker zich te herinneren,
dat enkel eene schets was overgelegd zonder hoogtepeil. Dit
punt is toen later toegelicht door burgemeester en wethouders
en den architect, doch niet door de belanghebbende personen.
Wat de hoogte der brug betreft, daarbij is door het water
schap rekening gehouden met de brug over de Mark in den
Boulevard. De breedte van 14 meter tusschen de landhoofden
is vastgesteld met het oog op de stroombreedte.
Er moge eene fout begaan zijn, doch spreker acht deze niet
zwaarwichtig genoeg, om Hirdes te noodzaken, de brug af te
breken. In ieder geval wenscht spreker een nauwkeurig on
derzoek.
Als er dan zoo'n groot belang voor de scheepvaart aan
verbonden was, als hier wordt voorgesteld, dan zouden er nog
wel andere belanghebbenden opgekomen zijn.
De heer VAN KEPPEL repliceerende op hetgeen door den
heer Van Dam is gezegd, wil zijne excuses maken, dat hij