256 22 September 1906 De berekening van dat verlies heeft volgenderwijs plaats. Van de door de fabriekmeters aangegeven algeheele gaspro ductie wordt afgetrokken het door de meters aangewezen ver bruik door de gasverbruikers, de rijks- en de gemeentegebou wen; het eigen gebruik der gasfabriek; het verbruik door de straatlantaarns, dat, uit den aard der zaak, slechts bij benade ring kan worden bepaald en eindelijk, het geschatte verbruik door illuminatiën, welk laatste verbruik in Breda niet onaan zienlijk is. En wat er dan, na dien aftrek, overblijft, wordt als gasverlies beschouwd. Dat het verlies eenigszins hoog is, vinde zijne verklaring in het feit, dat een aanzienlijk gedeelte van de gasbuizen, reeds bij de oprichting van de fabriek in 1858 gelegd, nog dienst doet, zoodat die buizen oud zijn, en tengevolge daarvan hier en daar ontsnapping van gas onvermijdelijk is. Bij het stellen van deze vraag heeft de raad wellicht het oog gehad op gemeenten met geringer gasververlies. Om met die gemeenten eene vergelijking te kunnen maken, zou volgden zij dezelfde schattingswijze als hier nog nagegaan moeten worden of die gemeenten al dan niet van een geheel nieuw of van een gedeeltelijk vernieuwd buizennet voorzien zijn, of die gemeenten even groote drukking moeten geven als Breda, waar die drukking hoog moet zijn wegens de geringe capaciteit der meeste buizen, waardoor groot gasverlies, en of de tijdruimte, waarin gas geleverd moet worden, groot of klein is. In fabriekssteden, waar, in een korte tijdsruimte, veel gas kan worden afgeleverd, is gasverlies geringer dan in plaatsen als Breda, waar dat niet het geval is. Ook is het verlies kleiner in plaatsen, waar de grondslag zeer vochtig is of wel waar het buizennet voor een gedeelte steeds in het water ligt, dan in plaatsen waar dat niet het geval is, zooals te Breda. Voorts stijgt het verliescijfer bij uitgebreide buisleiding, waarop slechts enkele verbruikers of lantaarns, zooals hier op verschillende plaatsen het geval is, aangesloten zijn. Moge nu gasverlies te betreuren zijn, het zal steeds blijven bestaan, waarbij evenwel niet voorbijgezien moet worden, dat het verlies van 1897—1904 gedaald is van 13,1 °/o tot 8,9 °/o, terwijl dat verlies in 1890 nog 15,5°/o bedroeg. Het verlies wordt dus steeds geringer en wel tengevolge van het leggen van nieuwe buizen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1906 | | pagina 256