22 September 1906.
265
er toch ook niet toe bijdragen om de kwaliteit te verhoogen,
maar is het niet eigenaardig, dat overal, waar per schip aange
voerd kan worden, men dat doet; ook al zijn ze rechtstreeks
aangesloten aan de spoorlijn. B. v. de suikerfabriek hier ter
stede.
Wat de sluiting der scheepvaart door vorst betreft, mijnheer
de voorzitter, als dat ieder jaar dooreen op 6 weken gesteld
wordt, zal het toch wel voldoende zijn; dus blijven er nog 46
weken over voor watervervoer, terwijl bij langdurige stremming
toch per spoor kan worden aangevoerd.
Wat de controle betreft, nam ik er gaarne nota van, dat die,
zoowel wat wicht en kwaliteit betreft, altijd zorgvuldig ge
schiedt, maar wensch alleen nog te releveeren, dat die bij
aanvoer per schip nauwkeuriger en meer afdoende kan zijn.
En wat de bergruimte betreft, mijnheer de voorzitter, ver
meen ik toch, dat het aan den raad bekend is, dat die vol
doende is voor den inhoud van eenige schepen van pl.m. 300
ton, zooals hier geregeld kunnen aankomen.
Wanneer dan ook het financieel resultaat wordt in het oog
gehouden, mijnheer de voorzitter, dan lijdt het bij mij geen twijfel,
of burgemeester en wethouders zullen nog wel nader willen
overwegen, of ook langs den waterweg in deze niet een groot
voordeel voor de gemeente kan worden behaald.
De voorzitter wijst erop, dat het eene bekende zaak
is, dat dc Duitsche kolen zeer aan broeiing onderhevig zijn.
Dit is bepaald nadeelig, hetgeen de ondervinding, zoowel hier
als te Utrecht, geleerd heeft. Ook de cokes zijn er te slechter
om. Versche kolen geven een bepaald voordeel; dat is niet
te weerspreken. Ook de bergruimte bij de gasfabriek is hier
niet groot genoeg.
De heer VAN KEPPEL vervolgt:
Ten aanzien van de derde vraag, mijnheer de voorzitter, meen
ik te weten, dat het de bedoeling van den raad is geweest,
om erop te wijzen, dat, ondanks de nieuwe fabrieksinrichting,
het rendement lager is dan in de genoemde fabrieken en in
de tweede plaats, dat hier de steenkolenprijzen hooger zijn
dan daar.
Ik vermoed, mijnheer de voorzitter, dat dc raad niet zonder
verbazing uit het antwoord van burgemeester en wethouders
zal hebben vernomen, dat na het besteden van zoo belangrijke