20 October 1906.
291
toen eene opgave van de vermoedelijke kosten is overgelegd.
Wegens de hooge uitgaven, daaraan verbonden, heeft men
toen van de zaak afgezien.
Zonder verdere bedenking wordt alsnu besloten
overeenkomstig' het voorstel des voorzitters.
16. Nadere behandeling van het prae-advies van burge
meester en wethouders op het adres van H. Vriens, in zake
de cementijzeren brug over den Marksingel, welk prae-advies
in extenso is opgenomen in de raadsnotulen van 11 Augustus
1906.
De voorzitter stelt deze zaak thans opnieuw aan de
orde.
De heer REIGERSMAN zegt, dat hij niet tegenwoordig was
in de vergadering van 11 Augustus j.l., waarbij deze zaak in
behandeling is geweest. Uit het prae-advies en de verdere
stukken is hem echter gebleken, dat de brug gelegd is ter
plaatse, waar deze op de teekening is aangegeven. In de ver
gunning wordt echter volstrekt niet gesproken van de hoogte
der brug, zoodat de raad tevreden moet zijn met de brug,
zooals die daar ligt. Wij hebben de macht uit handen gegeven.
Thans is het eene zaak van het waterschap „de Bovenmark",
om de brug al dan niet te handhaven.
De voorzitter wijst erop, dat de brug is gelegd buiten
het grondgebied van Breda. Publiekrechtelijk heeft de gemeente
daar niets te zeggenprivaatrechtelijk wel, omdat de weg het
eigendom der gemeente is.
De heer TEYCH1NÉ is het niet eens met het betoog van
den heer Reigersman. In de vergadering van 26 November
1905, toen het verzoek van Hirdes in behandeling kwam, is
ook tevens het plan behandeld van de te maken brug. Daarop
was wel degelijk eene hoogte aangegeven van 3,65 M. -j- A.P.
In verband hiermede verleende de raad de vergunning om tot
het bouwen dier brug van den weg van Breda gebruik te
mogen maken.
De brug is echter niet gelegd op de plaats en tot eene
hoogte als de teekening aangaf.
Het bestuur van het waterschap verleende de vergunning,
onder voorwaarde, dat de brug niet lager zou worden gelegd