20 October 1906.
299
den. Spreker begrijpt niet, waarvoor die ingewikkelde admi
nistratie noodig is. Misschien ligt dit aan hem, maar dan is
hij toch in gezelschap van burgemeester en wethouders.
Spreker komt derhalve tot de conclusie, dat men de zaak
aan de gascommissie gerust kan toevertrouwen. Deze heeft
maar één belang op het oog en dat is het financieel belang
der gemeente.
Spreker juicht het zeer toe, dat de brochure-meeuwesen in
de wereld is gekomen, wijl nu de zaak van alle kanten is
bekeken. Hij is ervan overtuigd, dat de gascommissie daarmede
haar voordeel doen zal, doch hij acht het niet noodig, om
thans eene bijzondere commissie te benoemen.
De heer 1NGENHOUSZ begint met te zeggen, dat hij alle mo
gelijk vertrouwen stelt in de gascommissie en in het college
van burgemeester en wethouders. Doch dat neemt niet weg,
dat zij wel eens iets kunnen voorbij zien, wat noodig en nut
tig is. En nu ziet spreker er niets stootends in hen daarop
te wijzenzij moeten dat dankbaar aanvaarden.
Dit voorop stellende, betwist spreker de meening van den
heer Reigersman aangaande de boekhouding, en het verwon
dert hem, dat deze spreker niet inziet, dat de exploitatie eener
gasfabriek precies dezelfde is, hetzij die exploitatie uitgaat van
de gemeente, dan wel van eene naamlooze vennootschap.
Spreker wijst erop, dat in de vorige vergadering door den
heer Reigersman de gasfabriek is genoemd één der kurken,
waarop de gemeentehuishouding drijft. De gasfabriek is voor
ons eene voorname bron van inkomsten.
Bij eene vennootschap moet men de waarde der obligatiën
kunnen zien, zegt de heer Reigersman, doch spreker vraagt,
of onze obligatiehouders niet eveneens het recht hebben om
te kunen zien, of de gasfabriek en waterleiding met winst of
verlies werken, en welke waarde aan de obligatiën moet wor
den toegekend. Van beide spruiten de obligatiën voort uit
leeningen, zoodat zij identiek dezelfde zijn.
Mochten gedeputeerde staten bezwaar maken om een reser
vefonds te vormen en dus niet willen mededoen aan die zoo
genaamde Spielereidan toch kan er niets op tegen zijn, de
boekhouding zoodanig in te richten, dat men dadelijk kan zien,
welke winst er gemaakt is, dan wel, of de inrichtingen met
verlies gewerkt hebben. Dat wil ook de heer Meeuwesen
duidelijk aangetoond zien.