17 November 1906. 313 In onzen tegenwoordigen deniocratischen tijd moet men erop uit zijn, de bezoldiging zoodanig te regelen, dat ook een niet gefortuneerd burgemeester, hetzij die benoemd wordt door de Koningin of gekozen wordt door den raad, aan het hoofd der gemeente kan staan. En dan acht spreker een salaris van 3500,— niet te hoog. We hebben geen rekening te houden met het particulier vermogen, maar met de werkkracht, die van den burgemeester gevorderd wordt. Spreker zal derhalve stemmen voor het voorstel van gedeputeerde staten. De heer HE1JLAERTS zegt, dat hij zich geheel vereenigen kan met de zienswijze van den heer Jacoby. De heer VAN HAL wil ook gaarne berusten in het voorstel van gedeputeerde staten en wit daardoor mede trachten te bewerken, dat de verhouding met andere gemeenten niet ver broken wordt. Niemand meer het woord verlangende, wenscht de voor zitter het voorstel van gedeputeerde staten in stemming te brengen. De heer VISSERS meent, dat stemming niet noodig zijn zal. Zonder hoofdelijke stemming wordt alsnu besloten, zich te vereenigen met het voorstel van gedeputeerde staten om de wedde van den burgemeester te bepa len op 3500,—. Thans komt in behandeling het voorstel van gedeputeerde staten, om de wedde van den secretaris te bepalen op ƒ3000, De heer SCHELTUS geeft te keunen, dat hij er ten zeerste voor is, om de wedde van den secretaris te verhoogen, maar dat het hem leed doet, dat gedeputeerde staten niet eene meerdere verhooging hebben voorgesteld. Spreker heeft jaren lang den onwaardeerbaren arbeid van den secretaris kunnen gadeslaan en wanneer men nagaat, wat zooal van den secretaris gevergd wordt, dan spijt het hem, dat gedeputeerde staten niet beter voor den dag zijn gekomen. De heer INQENHOUSZ onderschrijft volkomen hetgeen door den heer Scheltus over den arbeid van den secretaris in het midden is gebracht. Spreker gaat echter niet mede met het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1906 | | pagina 313