17 November 1906.
319
schien zouden kunnen vervallen. Spreker stelt de zuivering
van het water hooger dan de belangen der industrie, maar
beide kunnen samengaan. En dat punt mag niet uit het oog
verloren worden.
De voorzitter doet opmerken, dat, als het Wilhelmina-
kanaal komt, er een stuw zal worden gemaakt even ten noor
den van de uitmonding van het kanaal. De schotbalken bij
de bruggen zullen dan niet meer noodig zijn, wijl dan geregeld
door middel van de stuw kan worden gespuid. Spreker blijft
daarom van meening, dat het wcnschclijk is, om af te wachten,
welken invloed het kanaal op de waterverversching hebben zal.
De heer VAN KEPPEL meent, dat het maken van een plan
niets praejudicieert op hetgeen later komen zal Al worden
de bruggen draaibaar gemaakt, dan kan men in de waterver
versching toch blijven voorzien door schotbalken. Het eenige
bezwaar is, dat de bruggen dan enkele dagen gesloten moe
ten blijven.
Overigens begrijpt spreker den heer Roaibouts niet, waar
deze thans zoozeer opkomt voor de waterverversching, niet
tegenstaande door hem in den laatsten tijd geijverd is voor
het maken van waterclosets en overstort aan de beerputten.
Spreker dringt er daarom met te meer kracht op aan, om de
zaak nog eens grondig te onderzoeken.
De voorzitter herhaalt, dat het wenschelijk is, om eerst
af te wachten, wat het effect zijn zal, als het nieuwe kanaal er is.
Als er niet harder gewerkt wordt dan tot dusver, dan zal
het kanaal de eerste 10 a 15 jaar nog niet gereed zijn, meent
de heer STAAL.
De heer SASSEN vindt het standpunt van burgemeester en
wethouders zeer juist. Wat den aanleg van het kanaal betreft,
meent spreker, dat dit niet meer zoolang zal uitblijven. De
plannen liggen gereed, terwijl reeds een post daarvoor op de
staatsbegrooting is uitgetrokken. Ook spreker acht de water
verversching van zeer groot belang.
De heer JACOBY meent, dat men, bij wijze van proef, tot
het maken van klepbruggen zou kunnen overgaan. Dat zal
niet veel kosten.