17 November 1906.
325
De heer ROMBOUTS zegt, dat de keurmeester erover ge
klaagd heeft, dat zijne taak te zwaar is, doordat er geene vaste
keuringsplaats bestaat.
De heer HEIJLAERTS is ook van meening, dat de redenen,
die de slagers tegen eene vaste keuringsplaats aanvoeren, wel
gegrond zijn, vooral, waar de aangeduide plaats op een druk
punt gelegen is.
Spreker stemt daarom in met hen, die aan den keurmeester
een assistent willen toevoegen.
Overigens is er niets tegen om den keurmeester te hooren.
Men zou het vragen van advies ook kunnen uitstrekken tolde
in de gemeente aanwezige paardenartsen. De conclusie zal
echter zijn, dat ook bij het aanwijzen eener vaste keurings
plaats er toch een kulpkeurmeester bij zal moeten komen.
De voorzitter geeft alsnu in overweging deze zaak aan
te houden en daarover nader het advies in te winnen van den
keurmeester.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
19. Schrijven van het gemeentebestuur van Ginneken, d.d.
13 October 1906, no. 2773, berichtende, dat die gemeente
voornemens is haar aandeel in den onderhoudsplicht der kei
bestrating van den weg in den Zandberg, voor zoover het
grondgebied van Teteringen betreft, aan laatstgenoemde ge
meente over te dragen, met verzoek te willen mededeelen, of
dezerzijds tegen die overdracht overwegend bezwaar bestaat.
De voorzitter, dit punt aan de orde stellende, wijst
erop, dat vroeger is besloten de relatiën met Teteringen af te
breken. Daardoor is echter de weg niet verbeterd. Thans
geldt het een verzoek van Ginneken, om den onderhoudsplicht
van den weg aan Teteringen te mogen overdragen.
De heer VAN KEPPEL wijst erop, dat oppervlakkig be
schouwd, men meenen zou, dat het de eenvoudigste zaak van
de wereld is en dat Teteringen alleen in de plaats van Ginneken
komt.
Spreker meent echter, dat hier een adder onder het gras
schuilt, waarvoor men zich in acht moet nemen.
Breda had tot nu toe met Ginneken den onderhoudsplicht
te deelen en Ginneken was met het beheer daarvan belast.