10 Maart 1906.
55
De heer TEYCH1NÉ geeft in overweging voor dit doel eene
commissie uit den raad te benoemen, die zich dan door een
paar deskundigen kan doen bijstaan. Spreker acht dit, in het
belang der zaak, meer gewenscht.
De heer SASSEN zegt, dat het eveneens zijn voornemen
was een voorstel in dien geest te doen, maar dat hij inmiddels
tot de wetenschap gekomen is, dat zoodanige commissie nog
van vroeger bestaat. Spreker zou daarom in overweging willen
geven, opnieuw de leden dier commissie aan te wijzen.
De heer SMITS kan zich met deze voorstellen niet ver
eenigen. Spreker stelt het volste vertrouwen in burgemeester
en wethouders en meent, dat dit college de zaak genoeg van
alle kanten zal bezien. Bovendien is spreker van oordeel, dat
de raad door de voorstellen eener commissie te zeer gebonden is.
De heer SASSEN wijst erop, dat hier volstrekt geen sprake
is van ver- of wantrouwen van het dagelijksch bestuur. In alle
belangrijke gemeenten bestaan afzonderlijke commissiën voor
de tramwegaangelegenheden. Spreker ondersteunt derhalve het
voorstel van den heer Teychiné.
De heer VAN KEPPEL acht deze zaak ook zeer belangrijk
en meent, dat het advies eener speciale commissie aan burge
meester en wethouders slechts aangenaam zal kunnen zijn.
De heer INGENHOUSZ vraagt, of het idéé van den heer
Sassen zoover gaat als dat van den heer Teychiné. Deze
laatste wil nog technici aan de commissie toegevoegd zien.
De heer SASSEN antwoordt hierop, dat het zijne bedoeling
is eene vaste commissie uit den raad te benoemen, met de
bevoegdheid zich deskundigen te assumeeren.
De heer REIGERSMAN is het eens met den heer Smits,
en vraagt, waarom eenige heeren uit den raad, die toch ook
geen deskundigen zijn, beter in staat zouden zijn een rapport
uit te brengen dan burgemeester en wethouders. Het doel zal
evengoed bereikt worden, wanneer burgemeester en wethouders
zich door deskundigen laten voorlichten.
De heer BLOEMARTS sluit zich aan bij den heer Reigers
man, niettegenstaande het vele werk, dat nu reeds op de