82
10 Maart 1906.
ontheffing zeer goed door dat college kunnen worden afgedaan.
Ook in andere gemeenten bestaan dezelfde bepalingen. Spreker
meent, dat het dagelijksch bestuur wel in staat is daarover te
beslissen. Er gaat bijna geene vergadering voorbij, of de raad
heeft dergelijke aanvragen af te doen. Een en ander geeft slechts
vertraging voor den belanghebbende.
De heer SASSEN onderschrijft alles, wat door den vorigen
spreker over deze zaak is gezegd en acht het, met het oog op
eene spoedige afdoening, gewenscht, dat de zaak bij burge
meester en wethouders blijft. Spreker ziet ook het nut er niet
van in, om steeds de gezondheidscommissie te hooren en den
raad eene beslissing te laten nemen. Reeds een paar gevallen
hebben zich voorgedaan, dat de gezondheidscommissie toestond,
wat aanvankelijk door burgemeester en wethouders was ge
weigerd. Spreker vindt het daarom veel beter, dat de beslissing
enkel blijft bij burgemeester en wethouders.
De heer VAN KEPPEL heeft met genoegen vernomen, dat
tegen het voorstel van de gezondheidscommissie geene cardi-
nale bezwaren worden aangevoerd, maar dat het enkel geldt
de vraag, aan wie de uitvoering zal worden opgedragen. Dit
is echter geen daad van willekeur. De gezondheidswet eischt,
dat over alle besluiten van den raad, rakende de volkshuis
vesting, het advies der gezondheidscommissie zal worden inge
wonnen. Spreker meent dan ook, dat het geheel in den geest
is van den wetgever, om den raad over dergelijke zaken te
laten oordeelen, en vreest, dat om die reden de goedkeuring
van gedeputeerde staten niet zal verkregen worden.
Het voorstel van de heeren LIJDSMAN c.s. wordt alsnu in
stemming gebracht en aangenomen met 12 tegen 8 stemmen.
Vóór stemden de heeren Lijdsman, Van Dongen, Reigers
man, Teychiné, Verschraage, Heijlaerts, Smits, Vissers,
Slechtriem, Staal, Sassen en IngenHousz.
Tegen waren de heeren Van Hal, Van Dam, Rombouts,
Scheltus, Jacoby, Bloemarts, Van Keppel en de voorzitter.