8 13 Januari 1906. De voorzitter zegt, dat het ontwerp-antwoord van burge meester en wethouders, waarin de gemaakte bemerkingen wor den opgehelderd, ter inzage voor de leden heeft gelegen en vraagt, of de raad zich daarmede kan vereenigen. Niemand daartegen eenige bedenking te kennen gevende, wordt besloten gemeld ontwerp-antwoord goed te keuren en dit ter kennis te brengen van ge deputeerde staten voornoemd. 13. Voorstel van burgemeester en wethouders om, met Konink lijke machtiging, de schutterij van dienstdoende in rustende te doen overgaan, luidende als volgt: .Volgens art. 40 der wet van den 24. Juni 1901, Staatsblad „no. 160), tot regeling van de landweer en van de opheffing „van de schutterijen (Landweervvet), is het tijdstip van ophef- „fing der schutterijen 2 Augustus 1907. „In art. 45 der voormelde wet wordt het volgende bepaald „Wij behouden Ons voor te bepalen dat eene dienst doende schutterij en hare leden voor de toepassing der „wet op de schutterijen gelijk worden gesteld met de rustende schutterij en hare leden. „De teruggaaf, door de gemeenten, van wapenen, leder goed, munitie en andere voorwerpen, van rijkswege ten „dienste van de schutterijen in gebruik gegeven of ver- „strekt, geschiedt voor het geheel of, in verband met „de vermindering van de sterkte eener schutterij, voor een „door Onzen Minister van Oorlog, bepaald gedeelte, binnen „den tijd, op de wijze en ter plaatse door dien Minister „aangewezen. „Ten aanzien van het le lid wordt in de M. v. T. aangeteekend: „Vermindering van de sterkte van eene dienstdoende „schutterij of andere omstandigheden kunnen medebrengen, „dat bezwaarlijk van hare leden de diensten kunnen „worden gevorderd, welke de wet hun oplegt. Zoowel „uit dezen hoofde als om in gevallen als hier bedoeld, „de gemeenten ter zake van hare schutterij in het over gangstijdperk met niet meer uitgaven belast te doen „blijven dan onvermijdelijk zijn, wordt de hier bedoelde „bevoegdheid aan de Koningin verleend. „Uit eene met den majoor, commandant der d.d. schutterij, „alhier gehouden bespreking is gebleken, dat de sterkte

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1906 | | pagina 8