98
7 April 1906.
b. de door de commissie voorgestelde wijziging en aanvul
ling in hoofdstuk 111 goed te keuren en dit hoofdstuk
opnieuw vast te stellen.
Bij de behandeling van art. 41 vraagt de heer VAN KEP-
PEL, of het de bedoeling is, dat bij vermakelijkheden in .Con
cordia" de rijtuigen, die van Prinsenhcge komen, bij den rit
naar „Concordia" geene andere richting mogen nemen dan het
Van Coothpiein in de richting van Marksingel of Fellenoord-
straat.
De heer VAN DAM zegt, dat dit punt met den commissaris
van politie besproken is, doch dat deze de veiligheid niet vol
doende gewaarborgd acht, wanneer in deze eene uitzondering
werd gemaakt. Er kan toch weinig bezwaar bestaan voor de
rijtuigen, welke van die richting komen, om even om te rijden.
De heer VAN KEPPEL vraagt, op welke wijze hierin voor
zien kan worden. Spreker meent, dat de koetsiers dan toch
gewaarschuwd dienen te worden, vóórdat zij de Fellenoord-
straat inrijden.
De heer ROMBOUTS zegt, dat de rijtuigen van Prinsenhage tot
aan de inundatiesluis kunnen komen en dan langs den Mark
singel en de Godevaert Montensstraat zullen moeten omrijden.
Dit kan weinig bezwaar geven.
Zonder verdere bedenking worden alsnu de voor
gestelde wijzigingen en aanvullingen in hoofdstuk IV
goedgekeurd en wordt besloten dit hoofdstuk opnieuw
vast te stellen.
Vervolgens worden zonder bedenking goedgekeurd:
de voorgestelde wijzigingen in hoofdstuk V, hoofdstuk VII,
welk hoofdstuk tevens opnieuw wordt vastgesteld, hoofdstuk
XI, hoofdstuk XX, hoofdstuk XXI, hetwelk wordt ingetrokken,
hoofdstuk XXII en hoofdstuk XXIII, hetwelk tevens opnieuw
wordt vastgesteld.
De overige hoofdstukken der verordening blijven onveranderd.
17. Adres van de."] firma Wed. Th. Kessels en zoon te
Breda, d.d. 14 Maart 1906, daarbij kwijtschelding verzoekende
van de aan haar opgelegde boete wegens te late levering van
grind, waarvoor zij in 1905 aanneemster was geworden.