9 Maart 1907. 105 Waar deze overtuiging bestaat, eischt een verstandig beleid, dat de gemeente zich niet in de onmogelijkheid brenge zelve hare ingezetenen de voordeelen van het electrisch licht te doen genieten. De gemeente mag de levering van eleetriciteit niet uit han den geven. Immers, nu de gemeente eenmaal is de leverancierster van licht, in den vorm van gaslicht, en de gasfabriek in den loop der jaren is geworden de groote en onmisbare bron van inkom sten voor de gemeente, is het een onafwijsbare eisch, dat zij eene concurrente voor de levering van licht were. Noch het feit dat, blijkens de ervaring, het gebruik van electrisch licht het gasverbruik niet doet dalen, doch veeleer doet toenemen, noch de stelling, dat electrisch licht en gas niet zijn mededingers in dien zin, dat de een in staat zou zijn den anderen te verdringen, kan o. i. aan dien eisch zijn klem mend karakter ontnemen. Onbetwistbaar blijft het feit, dat wie voor verlichting elee triciteit gaat gebruiken, dit doet ter vervanging van het gas licht en derhalve als afnemer aan de gasfabriek ontvalt, al komen dan wellicht ook andere afnemers in zijne plaats. Afgezien hiervan mag bovendien niet uit het oog worden verloren, dat het electrisch bedrijf nog verkeert in een stadium van gestadige ontwikkeling en proefneming, en dat, bij de onvermoeide werkzaamheid der electro-technici, de mogelijk heid allerminst uitgesloten, ja zelfs de waarschijnlijkheid groot is, dat ten aanzien van den prijs in de verhouding tusschen electrisch licht en gaslicht wellicht reeds spoedig eene wen ding komt ten gunste van het electrisch licht, tengevolge waarvan dit wel terdege een zeer gevaarlijke mededinger van 't gaslicht zoude kunnen worden. Vermits dit echter vooralsnog tot het gebied der veronder stellingen hoort, doch daarentegen bij ons vast staat eensdeels de overtuiging, dat na verloop van korter of langer tijd tot de op richting eener electrische centrale zal moeten worden overge gaan, anderdeels, dat, op grond van de thans bekende gegevens, moet worden aangenomen, dat die oprichting alleen dan op den duur de draagkracht der gemeente niet zal te boven gaan, wanneer de gemeente, behalve stroom voor licht en beweeg kracht, tevens stroom voor de tractie der trams zal kunnen leveren, mag de gemeente, naar ons oordeel, evenmin de leve-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1907 | | pagina 105