23 Maart 1907. 117
Op pagina 8 van het prae-advies wordt gezegd, dat de ge
meente de levering van stroom voor tractie niet uit handen
moet geven. Doch daar is heelemaal geen sprake van, nu de
gemeente zelf geene electrische centrale kan oprichten.
Verder wordt beweert!, dat c'e bestaande paardentrams vol
doende in de behoefte voorzien. Spreker noemt dat amusant.
De trekschuit voorzag eertijds ook in de behoeften. Maar hoe
Eene paardentram is toch in geen enkel opzicht te vergelijken
met eene electrische tram.
Spreker zou wel eens willen vragen, of burgemeester en
wethouders ooit in eene electrische tram gereden hebben, ofwel
er een gezien hebben.
De beide bestaande paardentrams vindt spreker een echte
prulleboel. Zij doorsnijden de straten op onmogelijke punten.
Bij eene electrische tram is alles even prachtig.
Spreker hoopt dan ook, dat de meerderheid van den raad
niet op het voorstel van burgemeester en wethouders zal ingaan.
De voorzitter doet opmerken, dat adressanten vragen
de concessie nog met dertig jaar te verlengen.
De heer SASSEN betoogt, dat de aanvragers de voorwaarden
wenschen te kennen, waaronder de gemeente Breda eene ver
lenging van concessie wenscht toe te staan.
De heer VERSCHRAAGE zegt hel volgende:
Het prae-advies van burgemeester en wethouders over het
onderwerp, dat thans aan de orde is, heeft mij, voor zooveel
de conclusie betreft, niet kunnen bevredigen en ik heb me af
gevraagd hoe het mogelijk is, om, na het stellen van de daarin
voorkomende praemissen, tot een dergelijk advies te komen.
Ook naar mijne meening is de conclussie van het rapport van
den ingenieur Smits veel te optimistisch te noemen, en 't is
ook mijn gevoelen, dat, wanneer er jarenlang gedraald is met
de aansluiting aan de waterleiding, dit met de aansluiting aan
de electrische centrale nog wel eenigszins langer het geval
zal zijn, en tevens dat van de electrische verlichting al
kwamen we thans in het bezit eener electrische centrale
slechts door enkele bevoorrechten in de maatschappij zou
worden gebruik gemaakt. Maar na al die redenen, die ik vol
komen en volmondig kan beamen en die ik reeds lang in dien
zelfden geest had overwogen, kom ik toch tot eene gansch