156 4 Mei 1907. „Verordening ter uitvoering van art. 4 sub 2 der „wet van 2 Juni 1875 Staatsblad no. 95). Artikel 1. „Voor het oprichten, hebben of gebruiken van inrichtingen, „bestemd tot het bewaren of verwerken van lompen of been deren, ofwel van lompen en beenderen te zamen, wordt aan gewezen het terrein nabij de gemeente-mestplaats, op de bij „dit besluit behoorende kaart met eene roode kleur aangegeven. Art. 2. „Het is verboden in deze gemeente elders dan op het in „artikel 1 genoemde terrein het bedrijf of de bedrijven uit te „oefenen, waartoe de oprichting of het gebruik van een of „meer der inrichtingen, in dat artikel genoemd vereischt wordt. Art. 3. „Deze verordening treedt in werking op den en „geldt voor een tijdvak van twintig jaren. „Met ingang van voormelden datum van vervalt „de bij raadsbesluit van 15 September 1900 vastgestelde veror- „dening ter uitvoering van art. 4 sub 2 der wet van 2Juni 1875 Staatsblad no. 95), Gemeenteblad 1900, no. 71." De voorzitter vraagt, of de raad zich met dit ontwerp kan vereenigen. Niemand der leden daartegen eenige bedenking te kennen gevende, wordt bedoelde verordening goed gekeurd, met bepaling, dat zij in werking zal treden op 1 Juni a. s. 12. Voorstel van burgemeester en wethouders tot benoe ming van een definitieven wethouder, ter voorziening in de vacature, ontstaan door de benoeming tot lid van de gedepu teerde staten van den heer mr. M. P. M. van Dam. De heer TEYCHINÉ is van meening, dat de raad niet ge rechtigd is, thans tot de benoeming van een wethouder over te gaan. In de gemeentewet staat uitdrukkelijk, dat de wet houders moeten benoemd worden door den raad uit zijn mid den. Daarom komt het spreker voor, dat, zoolang er nog va-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1907 | | pagina 156