178 11 Mei 1907. van den minister van binnenlandsche zaken, waarin Zijne Exc. te kennen geeft, dat in art. 90 geen zoo stellig bezwaar ligt. Zoo dit wetsartikel in alinea 1 voor de daar genoemde geval len de benoeming van een tijdelijken wethouder, zoodra die noodig is, voorschrijft, dan volgt, meent de minister, daaruit nog niet, dat de raad niet de bevoegdheid zou hebben ook in andere gevallen tot zoodanige benoeming over te gaan. Bevoegdheid toch tot eene benoeming van dien aard, zou ook zonder de bepaling van art. 90, alinea 1, niet alleen in de daarbij bedoelde gevallen, maar in het algemeen aan den raad, als tot benoeming van den wethouder geroepen, behooren. In het recht tot het doen eener definitieve benoeming ligt ook de bevoegdheid tot het doen eener tijdelijke. Wat nu betreft het tijdstip van benoeming volgens art. 84 der gemeentewet, meent spreker te kunnen verwijzen naar het geen daaromtrent in de Gemeentestem no. 1310 is vermeld, luidendeEen wethouder kan worden benoemd, ook als er vacatures in den raad bestaan. Alleen als door de vacature van wethouder eene plaats in den raad is opengevallen, dus als een wethouder overleden is ofwej zijn ontslag als raadslid heeft genomen, moet de vervulling in den raad worden afge wacht. Dit is hier het geval. Verder heeft de minister van binnenlandsche zaken bij brief van 14 September 1855 te kennen gegeven, dat door toegelaten in het slot van art. 84 niet moet worden verstaan het besluit van den raad tot toelating, maar het zitting nemen van het ge kozen lid, wat niet eerder kan plaats hebben dan nadat de in artt. 33 en 35 der wet gestelde termijnen verstreken zijn. Geheel overeenkomstig het bovenstaande is gehandeld. De vacature Van Dongen blijft dus bij de benoeming van een wethouder geheel buiten aanmerking. De heer SASSEN vindt het jammer, dat deze mededeelingen niet in de vorige zitting zijn geschied. De zaak had dan af gedaan kunnen worden. Wel stond de benoeming van een wethouder op de agenda, doch de wettelijke bezwaren, welke daartegen in het midden werden gebracht, werden niet behoor lijk weerlegd. Intusschen onderschrijft spreker de interpretatie van art. 90 der gemeentewet, zooals die door den voorzitter is medege-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1907 | | pagina 178