1 Juni 1907.
191
De voorzitter vraagt, of de raad zich met deze voor
waarden kan vereenigen.
De heer VAN KEPPEL vraagt, of in de voorwaarden ook
eenige bepaling is opgenomen, dat de in huur uit te geven
grond niet mag worden voortverhuurd. Spreker vreest, dat
anders enkele personen zich van het geheele terrein zullen
trachten meester te maken, om het later weer bij gedeelten
aan anderen over te doen. Ook zou dan wel eens kunnen
blijken, dat het terrein te klein was. Derhalve geeft spreker
in overweging in de voorwaarden alsnog de bepaling op te
nemen, dat de grond niet mag worden voortverhuurd.
De heer BLOEMARTS kan zich met de bedoeling van den
heer Van Keppel wel vereenigen, doch meent te moeten doen
opmerken, dat de gewenschte bepaling overbodig is, omdat
het burgerlijk wetboek reeds het voortverhuren verbiedt, tenzij
het tegendeel bedongen ware.
De heer VAN KEPPEL zegt, dat hij enkel de aandacht op
dit punt heeft willen vestigen, in verband met de vrij groote
oppervlakte, welke door verzoekers is aangevraagd.
De heer JACOBY wijst erop, dat ook de aangevraagde
oppervakte zijne aandacht getrokken heeft. Spreker zou derhalve
bepaald willen zien, dat het verhuurde gedeelte geheel moet
bebouwd worden.
De heer BLOEMARTS antwoordt hierop, dat het in de
bedoeling ligt, dat geene open terreinen verhuurd zullen
worden, hetgeen ook in de voorwaarden sub 1°. is uitgedrukt.
Zonder verdere bedenking worden alsnu de ont-
werp-voorwaarden goedgekeurd.
17. Schrijven van burgemeester en wethouders alhier, d.d.
17 Mei 1907, no. 884, daarbij wegens de periodieke aftreding
op 1 Juni van den heer mr. D. H. J. van Mens als lid van
het burgerlijk armbestuur, ter voorziening in die vacature,
aanbevelende de heeren
lo. mr. D. H. J. van Mens, aftredend lid,
2o. C. F. *C. M. Laurijssen.
Wordt overgegaan tot stemming.