202
1 Juni 1907.
„Terwijl we derhalve de eer hebben den raad te adviseeren
„de door den burgemeester gedane voorstellen aan te nemen,
„meenen we, ten aanzien van den vorm, eene wijziging in over
weging te moeten geven.
„Naar onze meening bestaat er geen reden waarom de be
zoldiging bij afzonderlijke verordening en niet bij die, welke
„de inrichting der politie regelt, moet worden vastgesteld.
„Wenschelijker komt het ons derhalve voor, dat de raad be
sluite, met intrekking der verordening van 23 October 1897,
„no. 22, en der raadsbesluiten van 30 November 1901 en 2 Sep
tember 1902, waarbij die is gewijzigd, benevens van het
„raadsbesluit van 9 Augustus 1902, eene geheel nieuwe ver
ordening vast te stellen, waarbij èn de inrichting der politie
„èn de bezoldiging wordt geregeld, luidende als volgt
Verordening regelende de inrichting der plaatselijke
politie in de gemeente BREDA.
Artikel 1.
„Met de handhaving der openbare orde in de gemeente
„zijn, onder het toezicht en de bevelen van den commissaris
„van politie, behoudens het oppertoezicht van den burgemeester,
„belast
„a. 1 inspecteur,
„b. 1 schrijver,
„c. 5 hoofdagenten,
„d. 10 agenten der eerste klasse,
e22 agenten der tweede klasse.
Art. 2.
„De bezoldiging der ambtenaren, sub a—e van art. 1 genoemd,
„wordt bepaald als volgt
„van den inspecteur eene aanvangsjaarwedde van ƒ1200,—die
„door driejaarlijksche verhoogingen, telkens van 100,—, kan
„worden gebracht op 1500,—
„van den schrijver eene aanvangsjaarwedde van 600,-die
„door driejaarlijksche verhoogingen, telkens van 50,—, kan
„worden gebracht op 800,—
„van een hoofdagent eene aanvangsjaarwedde van 825,—,
„die door driejaarlijksche verhoogingen, telkens van 25,—,
„kan worden gebracht op 900,—