204 1 Juni 1907. Art. 7. „Het opsporen van overtredingen van alle plaatselijke ver ordeningen, tegen welker overtreding straf is bedreigd, is aan „de ambtenaren van politie opgedragen. „Zij zijn bevoegd van die overtredingen proces-verbaal op „te maken. Art. 8. „Alvorens in dienst te treden leggen zij aan burgemeester „en wethouders een bewijs over, dat zij, blijkens het onder hoek door twee gemeente-geneesheeren ingesteld, geen „lichaamsgebreken hebben, die hen voor den politiedienst on geschikt maken. Van deze bewijzen wordt door den com missaris van politie in een daartoe bestemd register aantee- „ning gehouden. Art. 9. „Op de gemeente-begrooting wordt jaarlijks eene som ter „beschikking van den burgemeester gesteld voor het doen „van geheime en andere buitengewone uitgaven ten behoeve „der politie. Art. 10. „Zij, die krachtens deze verordening eene lagere bezoldiging zouden genieten dan hunne tegenwoordige, blijven in het '„genot daarvan, totdat zij volgens de bepalingen dezer ver ordening in de termen voor verhooging vallen. Art. 11. „De verordening wordt geacht in werking te zijn getreden „1 Mei 1907. „Met ingang van genoemden datum wordt de bezoldiging „van alle toen in functie zijnde beambten, die hun rang be houden, opnieuw geregeld, alsof de verordening had gegolden „bij de eerste aanstelling van ieder tot dien rang. Art. 12. „Met het inwerkingtreden dezer verordening vervalt de ver- Ordening, regelende de inrichting der plaatselijke politie in de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1907 | | pagina 204