1 Juni 1907.
211
De heer TEYCHINÉ kan slechts gedeeltelijk medegaan met
de zienswijze van den heer Rombouts. Spreker ziet niet in,
dat de verdeeling in klassen gunstig werken kan. De agenten
doen allen hetzelfde werk. Is het bij sommige gelegenheden
noodig, dat agenten zonder chef moeten uitrukken, dan dient
men het korps hoofdagenten uit te breiden.
De heer JACOBY ziet de noodzakelijkheid van het voort
bestaan der klassen niet in, omdat er dienstgeleiders moeten
zijn. In den militairen dienst is bij gelijken rang de oudste in
diensttijd verantwoordelijk. Waarom kan dat ook bij de politie
niet vraagt spreker.
Bij de gemeente-reiniging bestaat dat onderscheid ook niet.
Als de politie iemand in arrest moet nemen, geschiedt dat
evengoed door agenten 2de klasse, als door die der lste klasse.
Bovendien heeft het hoofd van politie een uitstekend tucht
middel in de bevoegdheid tot het al of niet toekennen der
periodieke verhoogingen.
De voorzitter zegt, dat hij in het bezit is van een staat
van het politiepersoneel in vele andere gemeenten, doch dat
er overal klassen zijn.
Laat dan Breda voorgaan, zegt de heer JACOBY.
De heer SCHELTUS zegt, dat hij tot het einde toe medegaat
met het voorstel van burgemeester en wethouders. Spreker
wijst erop, hoe dit voorstel met de meeste nauwgezetheid is
overwogen en eerst na rijp beraad en de duidelijke toelichtingen
van den commissaris van politie is tot stand gekomen. Het
klassestelsel bestaat in alle gemeenten en nu is er geen enkele
reden om daarop voor Breda eene uitzondering te maken.
Toen spreker nog in militairen dienst was, waren zelfs de
kapiteins in drie klassen verdeeld en die deden ook allen het
zelfde werk.
Maar die klassen zijn toch afgeschaft, onderbreekt de heer
JACOBY.
De heer SCHELTUS erkent dit, doch het is hem niet bekend,
om welke reden die afschaffing heeft plaats gehad. Bij de
officieren van gezondheid bestaat die klasseverdeeling echter
nog wel.