20 lULi 1907. 243 kunnen worden overgegaan tot de uitbetaling der koopsom aan hen, die met het aanbod der commissie hebben genoegen genomen. De heer INGENHOUSZ vindt het goed, dat de menschen, die met het aanbod der gemeente accoord gaan, worden uit betaald. Spreker kan echter niet medegaan met de zienswijze van den heer Bloemarts. Het komt hem billijk voor, dat het bedrag der koopsom door rechtskundigen wordt vastgesteld, ook dan, wanneer getracht wordt, de zaak in der minne te re gelen. Spreker wenscht daarom aan de commissie te vragen, of er eene taxatie is geweest naar aanleiding van en met het oog op art. 92 der onteigeningswet. De heer SASSEN deelt namens de commissie mede, dat bij de aanbieding van den koopprijs wel degelijk is rekening ge houden met de voorschriften der onteigeningswet. Spreker zelf heeft aan Fonkert nog voorlezing gedaan van art. 92. De heer ROMBOUTS acht het wenschelijk, wanneer er in lichtingen moeten gegeven worden, om de zaak alsdan in be sloten zitting te behandelen. De heer BLOEMARTS wijst er nog op, dat bij het gemeen tebestuur wel degelijk heeft voorgezeten de ernstige wil, om eene procedure te voorkomen. De commissie is zoo ruim ge weest in haar bod, dat men veilig kan afwachten de schatting van deskundigen, door de rechtbank te benoemen. De heer INGENHOUSZ trekt thans zijn voorstel in, naar aanleiding van de verklaring, door den heer Bloemarts gedaan. De voorzitter stelt alnu voor, burgemeester en wethou ders te machtigen, de koopsommen uit te betalen aan hen, met wie eene minnelijke overeenkomst is getroffen, en tevens om, zoo noodig, een rechtsgeleerde aan te wijzen, ten einde den eigendom te verkrijgen van die panden, welker eigenaren tot dusver niet bereid zijn geweest, op het aanbod der gemeente in te gaan. Zonder bedenking wordt dienovereenkomstig be sloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1907 | | pagina 243