24 19 Januari 1907. Men spreke niet van spoorwegen. Deze zijn goed voor transito-vervoer. De tramlijnen daarentegen leenen er zich toe, om gemakkelijk van huis te komen. Als hulplijnen zullen zij voor de gemeente zeer veel voordeel opleveren, hetgeen vooral kan gezegd worden van de lijn naar Zevenbergen De heer BLOEMARTS wenscht nog op enkele punten te wijzen en allereerst de aandacht erop te vestigen, dat de ge meente niet te zorgen heeft voor de bestaande maatschappijen. Dat is niet ter zake dienende. Op de tweede plaats wenscht spreker erop te wijzen, dat het verzoek van den heer Loder eene geheel andere richting betreft, dan die, welke de heer Van Marle aangeeft. Ofschoon de heer Teychiné heeft beweerd, dat de bewoners van die streek van de tram zeer weinig gebruik zullen maken, kan spreker verzekeren, dat de betrokken gemeentebesturen er heel anders over denken. Die zien er v^el wat in, want na rato de draagkracht is de door hen toegezegde bijdrage veel grooter dan die van Breda. Ook is door Terheijden aan den directeur der Zuidertram niet verzekerd, dat hij eveneens op subsidie kon rekenen. Wat de \\\n-Zevenbergen betreft, wijst spreker erop, dat deze over Zevtnbergschen Hoek zal loopen, alzoo door de bebouwde kom aldaar, zoodat van deze lijn meer rentabiliteit te wachten is dan van die, welke de heer Loder aangeeft. Spreker wil derhalve niet wachten, totdat iemand concessie krijgt. Is de heer Van Marle niet de gelukkige, dan vervalt natuurlijk de subsidie-belofte. De heer REIGERSMAN zegt, dat hij niet erg dweept met deze concessie-aanvragen, wijl hij het groote nut ervan voor Breda niet inziet. Intusschen staat het vast, dat zoowel de heer Van Marle, als de heer Loder concessie van het Rijk moeien hebben, voordat zij iets kunnen uitvoeren. Veronder stel, dat men concessie geeft aan den heer Van Marle en dat een ander de concessie van het Rijk krijgt, dan zou dc gemeente zich wel eens kunnen branden. De heer Van Marle zou dan kunnen beletten, dat de lijn over Bredaasch territoir werd gelegd. Derhalve zou spreker wel degelijk willen bepa len, dat de eoncessie—Van Marle komt te vervallen, zoodra de regeering mocht goedvinden die concessie aan eene andere maatschappij te geven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1907 | | pagina 24