274
10 Augustus 1907.
dan begrijpt spreker er niets van. Spreker blijft consequent
en herhaalt, dat het verzoekschrift niet ontvankelijk is.
De heer ROMBOUTS constateert, dat er blijkbaar verwarring
bestaat. Spreker wijst op art. 31 der gemeentewet, waaruit
blijkt, dat de raad over de geschillen beslist. Het bezwaar
schrift is op zegel gesteld en aan den raad gericht. De raad
is dus verplicht dat bezwaarschrift te behandelen bij de ge
loofsbrieven. Het betreft hier eene en dezelfde zaak. En nu
wenschte spreker te vragen, of die zaak thans aan de orde is
of niet.
Den heer VAN KEPPEL komt het voor, dat thans de ge
loofsbrieven niet in stemming gebracht kunnen worden. Eerst
dient beslist te worden over de vraag, of het bezwaarschrift
al of niet ontvankelijk is.
De voorzitter brengt alsnu de al- of niet-ontvankelijk-
heid van het bezwaarschrift in stemming, waarvan de uitslag
is, dat 9 leden zich vóór en 6 tegen de ontvankelijkheid ver
klaarden.
Vóór stemden de heercn Lijdsman, Verschraage, Rombouts,
Heijlaerts, Smits, De Bont, Slechtriem, Staal en Sassen.
Tegen waren de heeren Teychiné, IngenHousz, Meeuwesen,
Vissers, Van Keppel en de voorzitter.
De heer JACOBY was bij deze stemming afwezig.
De voorzitter stelt thans de zaak opnieuw aan de orde.
De heer VERSCHRAAGE zegt het volgende:
Betreffende de bezwaren, ingediend legen de verkiezing in
het 111. district is door mij het volgende overwogen
1°. over de vraag of het ongevouwen stembiljet als zooda
nig van onwaarde is:
Dat art. 89 der kieswet zeer juist omschrijft, welke stembil
jetten van onwaarde zijn.
De wet bepaalt b. v. in art. 72, dat het stembiljet moet zijn
voorzien van de gestempelde handteekening van den burge
meester der hoofdplaats van het kiesdistrict, en zegt in art. 89,
dat de stembiljetten, die deze handteekening niet bevatten, van
onwaarde zijn.