10 Augustus 1907. 275 Zij omschrijft in art. 77 de wijze, waarop de aanwijzing van een candidaat op het biljet geschieden moet en in art. 89, dat het stembiljet van onwaarde is, waarop die aanwijzing op eene andere wijze heeft plaats gehad, enz. Dat aizoo art. 89 wel zeer formeel aanduidt, welke biljetten van onwaarde zijn en dat de wetgever, ingeval hij de meening zou zijn toegedaan, dat de ongevouwen stembiljetten van on waarde zijn, alsdan ook die meening wel positief in art. 89 zou hebben uitgedrukt. 2°. dat op geen enkele plaats in de kieswet voorkomt, dat eene verkiezing van onwaarde is, die niet volgens de gegeven voorschriften heeft plaats gehad dat immers de wetgever in andere gevallen sleeds aan de niet-naleving zijner voorschriften eene strafbepaling verbindt (zie b. v. art. 1000 B W. ten aanzien van testamenten) en men daaruit zou kunnen concludeeren, dat de voorschriften in de kieswet slechts zijn gegeven om te strekken tot leiddraad be halve ten opzichte der bepalingen, waarbij hij gedreigd heeft met van onwaarde verklaring der biljetten; dat hij immers anders geen exceptie in zijn gewone gedrags lijn zou hebben gemaakt en eenvoudig zou bepaald hebben, dat de niet-nakoming van de voorschriften der kieswet absolute nietigheid der verkiezing en onwaarde der stembiljetten zou ten gevolge hebben. 3°. dat adressanten, die wetens en willens, want ze verkla- het zeiven in hun adres, tegen het voorschrift van art. 77 te hebben gehandeld, den voorzitter van het stembureau toch bezwaarlijk een verwijt kunnen maken, dat hij niet opvolgde het bepaalde in art. 76; dat zij toch blijkbaar zeiven niet veel waarde hechtten aan het bewaren van hun geheim, aangezien zij anders hun biljet zouden hebben dichtgevouwen, zooals art. 77 hun voorschreef. 4°. dat indien er, zooals adressanten meenden, op de kie zers pressie kon worden uitgeoefend vóór de tweede stem ming, om reden bij de eerste stemming, tengevolge van het ongevouwen in de bus steken hunner stembiljetten, bekend kon zijn, hoe door hen gestemd was bij de eerste stemming, alsdan de kansen van pressie van beide zijden toch zeker ge lijk stonden en er alzoo geen overwegende reden voor den raad kan bestaan, om voor de eene of voor de andere zijde, want dit immers moet voor ons gelijk staan, de gedane stemming te vernietigen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1907 | | pagina 275