10 Augustus 1907.
279
niet, dat ze werkelijk invloed heeft gehad, daarin vindt spreker
nog minder vrijheid om tot niet-toelating te besluiten.
De heer SASSEN refereert zich aan het gesprokene van den
heer IngenHousz. Of er invloed kan uitgeoefend zijn op de
kiezers, valt niet te constateeren, en doet ook niets ter zake.
In deze zou aan beide zijden het recht gelijk zijn geweest.
De redeneering van den heer Van Keppel over het vouwen
van het stembiljet acht spreker niet steekhoudend.
De heer VAN KEPPEL betoogt, dat de wet niet zegt, dat
de kiezer het biljet gevouwen in de bus moet stekenwel
moet hij het gevouwen aan den voorzitter vertoonen.
De heer SASSEN beweert, dat de kiezer met het biljet niet
kan doen, wat hij wil.
De heer ROMBOUTS doet opmerken, dat er gezondigd is
tegen de wet. Spreker acht het een der grootste voorrechten
van de wijziging der kieswet, dat het geheim der stemming
zooveel mogelijk is verzekerd.
Er wordt thans een beroep gedaan op de schending dier
geheimhouding en dan acht spreker zich in geweten verplicht,
daartegen op te komen. Deze zaak is niet alleen voor Breda,
maar voor alle kiezers van Nederland van het grootste belang
en daarom hoopt spreker, dat zij tot in hoogste instantie zal be
slist worden.
De heer VISSERS zegt, dat hij zal stemmen voor toelating
van de gekozenen.
De heer TEYCH1NÉ komt er tegen op, dat het bezwaar
schrift tegen de stemming in district II zonder behandeling is
voorbijgegaan. Wat zal er het gevolg van zijn, vraagt spreker,
als overeenkomstig dit bezwaarschrift tot niet-toelating wordt
besloten
De heer L1JDSMAN meent, dat, hetgeen voor het eene geldt,
ook voor het andere moet gelden. Laat het recht zijn loop
hebben. Spreker wenscht, dat ook aan het andere adres aandacht
zal worden geschonken.
De heer VAN KEPPEL wenscht te doen opmerken, dat, hoe
er in deze gestemd wordt, de kwestie toch aan gedeputeerde
staten zal worden overgedragen.