3 September 1907.
299
De heer HEIJLAERTS meent, dat Bongers aanvankelijk van
idéé was, dat hij tot eene andere betrekking zou benoemd
worden. Nu dat niet gaat, is hij misschien heel blij, als hij
de betrekking aan de gasfabriek nog zou kunnen krijgen.
De voorzitter zegt, dat door den heer Reigersman
terecht is opgemerkt, dat Bongers niet tot de meest geletter
den behoort, en uit dien hoofde zou men wel iets door de
vingers kunnen zien.
De toedracht der zaak is deze. Bongers is bij den directeur
der gasfabriek geweest, die hem mededeelde, dat hij eene be
trekking kon krijgen tegen eene belooning van 10,— per
week. De directeur moest echter een vol man hebben, waar
over hij ten allen tijde kon beschikken en daarom werd aan
Bongers te kennen gegeven, dat hij het barbieren en den
verkoop van sigaren moest laten varen. Bongers heeft toen
geantwoord, dat hij daarop niet kon ingaan, want dat zou hem
een te groot verlies geven. Hij kon meer verdienen.
Wat nu betreft de werkzaamheden bij de schutterij, doet
spreker opmerken, dat deze nog pas enkele dagen geleden
hebben opgehouden, zoodat Bongers tot dusver niet zonder
verdiensten is geweest.
Verder meent spreker erop te moeten wijzen, dat na de ont
binding der schutterij door de regeering nog geen enkel be
sluit is genomen, zoodat de mogelijkheid van wachtgeld nog
steeds blijft bestaan.
De heer L1JDSMAN vraagt, of dan aan Bongers niet een
klein wachtgeld kan worden toegekend in afwachting van het
besluit, dat door de regeering zal genomen worden.
De heer ROMBOUTS doet opmerken, dat men het wachtgeld
zou moeten geven a l'instar van de pensioenverordening.
Daarbij is bepaald, dat het wachtgeld ophoudt, zoodra den be
trokken persoon eene gemeente-betrekking aangeboden wordt.
Dit is met Bongers geschied.
Zonder verdere bedenking wordt alsnu besloten op
de onderwerpelijke adressen afwijzend te beschikken.
19. Prae-advies van burgemeester en wethouders op het
adres van J. Schets te Prinsenhage, om vermindering van
pachtsom, luidende als volgt