312 11 September 1907. „Ik althans, mijne heeren, voel dat gewicht, die zwaarte dubbel; „vooreerst kom ik tot U als een vreemdeling of liever slechts „gedeeltelijk als vreemdeling. Ik zeg gedeeltelijk, mijne heeren, „want het is een eigenaardig en niet te loochenen feit, dat „wij, bewoners van Noord-Brabant, in welk deel der provincie „wij ook mogen wonen of geboren zijn, en ofschoon wij eikaar „misschien nooit te voren ontmoet hebben, ons terstond in den „onderlingen omgang toch gevoelen als kenden wij elkaar van „vroeger, ja, ik durf zeggen, als leden eener groote familie, die „zich uit het oog verloren hebben, maar blijde zijn elkaar we- „der te vinden. „Het is dit gevoel, mijne heeren, dat mij eenige gerustheid geeft „en mij de overtuiging schenkt, dat ik mij spoedig in deze „gemeente volkomen tehuis zal gevoelen. „Ik zeide zooeven, dat de taak, die mij wacht, mij dubbel „zwaar drukt. Gij allen begrijpt, waarom. Geroepen als ik ben, „hem op te volgen, die gedurende 36 jaren als lid van dezen „raad, gedurende 21 jaren als wethouder, gedurende 14 jaren „als burgemeester alle zijne krachten, naar zijn beste weten en „kunnen, op eene waarlijk voorbeeldige wijze heeft gewijd aan „de belangen dezer gemeente, dan voel ik me bevreesd, dat „mijne zwakke krachten zullen te kort schieten, dat mijn pogen, „om zijn voorbeeld te evenaren, zal talen. „Ik weet zeker, mijne heeren, dat ik niet alleen uit uw aller „naam spreek, maar uit dien van geheal Bredawanneer ik hier „aan den oud-burgemeester Guljé hulde en dank breng voor „al hetgeen hij in het belang dezer gemeente heeft verricht, „voor al hetgeen dat, dank zij zijne werkkracht en leiding, is „tot stand gekomen. Maar, mijne heeren, ook hij zou niets tot „stand hebben kunnen brengen, ook hij zou reeds lang zich „moedeloos in het ambteloos leven hebben teruggetrokken, „indien hij niet steeds was gesteund door de geheele bevol king dezer Koningin- en vaderlandslievende stad. „Het is deze steun, dien ik inroep, ik doe dit bij U, mijne „heeren, die door deze bevolking zijt afgevaardigd, om haar „te vertegenwoordigen als leden van dezen raad; ik doe dit „bij U, omdat gij allen bekend zijt met de behoeften en nooden „dezer gemeente, omdat gij allen, sommigen uwer reeds lange „jaren, haar lief en leed hebt medegedeeld. „Mijne heeren, leden van het dagelijksch bestuur, mijnheer „de secretaris, op uwe hulp en medewerking doe ik een spe-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1907 | | pagina 312