342
26 October 1907.
Spreker wenscht derhalve aan Bongers een wachtgeld toe
te kennen, tot tijd en wijle door het Rijk hierin zal zijn voor
zien.
Of de regeering echter iets doen zal, is nog onbekend. Wel
heeft spreker vernomen, dat de minister dienaangaande bij de
gemeentebesturen inlichtingen heeft gevraagd, doch er is ook
eene andere lezing over deze zaak. In de vergadering van
9 Maart j.l. werd uitdrukkelijk verklaard, dat van den minister
niets te wachten was.
Spreker steunt derhalve het verzoek van Bongers eu wil
hem een matig wachtgeld toekennen, mits voor niet langer
dan 4 jaar.
De heer REIGERSMAN is er ook voor, aan Bongers eene
tegemoetkoming te geven. Spreker stelt derhalve voor, hem
eene gratificatie toe te kennen van 200,— per jaar, welke
ieder jaar zou kunnen worden hernieuwd.
De heer TEYCH1NÉ kan met dit voorstel wel medegaan, daar
hij gaarne bereid is, den man te helpen, en de gemeente dan
op een vrij standpunt blijft staan. Niet echter kan spreker
zich vereenigen met het toekennen van een wachtgeld, daar
dit van rijkswege behoort te geschieden.
De voorzitter meent, dat het voorstel van den heer
Reigersman eenige aanvulling behoeft. Mocht blijken, dat het
rijk binnenkort, misschien bij de begrooting, deze zaak regelt,
dan zou het gevolg van de aanneming van het voorstel zijn,
dat Bongers tweemaal betaald werd.
Men zou de uitbetaling dan per maand kunnen doen geschie
den, meent de heer REIGERSMAN.
De heer INGENHOUSZ geeft in overweging een weekgeld
te bepalen.
De heer LIJDSMAN wenscht de gratificatie bepaald te zien
op f 6,— per week.
De heer MEEUWESEN stelt voor een weekgeld van 5,—
Dit is de helft van het loon, hetwelk Bongers tot dusver genoot.
De heer DE BONT vraagt, of de man geen betrekking zou
kunnen vinden. Spreker wil er gaarne toe medewerken, om